Dutch

Detailed Translations for wijk from Dutch to Spanish

wijk:

wijk [de ~] noun

  1. de wijk (stadswijk; buurt; woonwijk; )
    el barrio; la barriada

Translation Matrix for wijk:

NounRelated TranslationsOther Translations
barriada buitenwijk; buurt; centrum; handelswijk; plein; sectie; stadsdeel; stadskwartier; stadswijk; wijk; woonwijk
barrio buitenwijk; buurt; centrum; handelswijk; plein; sectie; stadsdeel; stadskwartier; stadswijk; wijk; woonwijk afstand; baan; baanvak; buurt; district; etappe; nabijheid; pad; ronde; route; tournee; traject; vliegreis; vliegtocht; vlucht; weg

Related Words for "wijk":


Wiktionary Translations for wijk:

wijk
noun
  1. een bewoond deel van een stad of een gemeente

Cross Translation:
FromToVia
wijk vecindad; barrio neighborhood — nearby area
wijk barrio; vecindad; colonia; fraccionamiento neighbourhood — close proximity, particularly in reference to home
wijk barrio Viertel — eine Wohngegend; ein Häuserblock
wijk barrio; barriada; vecindario; colonia quartierquart, une des quatre parties plus ou moins égales d'un tout.

wijk form of wijken:

wijken verb (wijk, wijkt, week, weken, geweken)

  1. wijken

Conjugations for wijken:

o.t.t.
  1. wijk
  2. wijkt
  3. wijkt
  4. wijken
  5. wijken
  6. wijken
o.v.t.
  1. week
  2. week
  3. week
  4. weken
  5. weken
  6. weken
v.t.t.
  1. ben geweken
  2. bent geweken
  3. is geweken
  4. zijn geweken
  5. zijn geweken
  6. zijn geweken
v.v.t.
  1. was geweken
  2. was geweken
  3. was geweken
  4. waren geweken
  5. waren geweken
  6. waren geweken
o.t.t.t.
  1. zal wijken
  2. zult wijken
  3. zal wijken
  4. zullen wijken
  5. zullen wijken
  6. zullen wijken
o.v.t.t.
  1. zou wijken
  2. zou wijken
  3. zou wijken
  4. zouden wijken
  5. zouden wijken
  6. zouden wijken
diversen
  1. wijk!
  2. wijkt!
  3. geweken
  4. wijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for wijken:

NounRelated TranslationsOther Translations
ceder uitrekken
VerbRelated TranslationsOther Translations
ceder wijken aan een ander overlaten; afgeven; afleggen; afstaan; afstand doen; afzien; bezwijken; doorschuiven; erop achteruitgaan; geld inleveren; gunnen; het onderspit delven; iets toekennen; inleveren; opspannen; overgeven; overhandigen; rekken; spannen; tenondergaan; toebedelen; toekennen; toewijzen; uitstrekken; vlieden; vluchten; wegvluchten
escurrirse wijken slippen; uitglijden; vlieden; vluchten; wegvluchten
esquivar wijken er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; uitwijken voor iets; vlieden; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; wegvluchten; zich vrijmaken

Related Words for "wijken":


Wiktionary Translations for wijken:


Cross Translation:
FromToVia
wijken renunciar; desistir; abandonar; ceder abandonner — Se remettre à ; se laisser aller à ; se livrer à.
wijken abdicar abdiquerrenoncer à un pouvoir que l’on exercer ; se démettre de ses fonctions.
wijken dejar de; cesar; acabar; terminar cesser — Discontinuer, arrêter, finir, interrompre, terminer.
wijken ceder céder — Laisser, abandonner une chose à quelqu’un.
wijken retroceder; diferir; aplazar; ceder reculertirer ou pousser un objet en arrière.