Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. beleg:
  2. beleggen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for beleg from Dutch to French

beleg:

beleg [het ~] noun

  1. het beleg (belegering)
    le siège; le blocus
  2. het beleg (broodbeleg)
    la garniture

Translation Matrix for beleg:

NounRelated TranslationsOther Translations
blocus beleg; belegering blokkade; wegversperring
garniture beleg; broodbeleg ameublement; bekleding; beslag; bordgarneersel; garneersel; garneringen; garnituur; gerechtsdecoratie; meubelen; meubels; meubilair; meubilering; stoffeerderij; stoffering; versieringen
siège beleg; belegering crapaud; fauteuil; gestoelte; luie stoel; makkelijke stoel; stoel; zetel; zitplaats

Related Words for "beleg":


Related Definitions for "beleg":

  1. insluiting van de stad door een leger1
    • het beleg van Leningrad heeft een half jaar geduurd1
  2. wat je op brood doet1
    • als beleg hebben we hagelslag of jam1

Wiktionary Translations for beleg:

beleg
noun
  1. langdurige uitsluiting van de buitenwereld door een vijandige strijdmacht
  2. voedzame en smakelijke bedekking van een boterham
  3. afgewerkte tegenkant van naaiwerk
beleg
noun
  1. Meuble utilisé pour s’asseoir

Cross Translation:
FromToVia
beleg siège siege — military blockade of settlement

beleg form of beleggen:

beleggen verb (beleg, belegt, belegde, belegden, belegd)

  1. beleggen (investeren)
    investir; placer
    • investir verb (investis, investit, investissons, investissez, )
    • placer verb (place, places, plaçons, placez, )

Conjugations for beleggen:

o.t.t.
  1. beleg
  2. belegt
  3. belegt
  4. beleggen
  5. beleggen
  6. beleggen
o.v.t.
  1. belegde
  2. belegde
  3. belegde
  4. belegden
  5. belegden
  6. belegden
v.t.t.
  1. heb belegd
  2. hebt belegd
  3. heeft belegd
  4. hebben belegd
  5. hebben belegd
  6. hebben belegd
v.v.t.
  1. had belegd
  2. had belegd
  3. had belegd
  4. hadden belegd
  5. hadden belegd
  6. hadden belegd
o.t.t.t.
  1. zal beleggen
  2. zult beleggen
  3. zal beleggen
  4. zullen beleggen
  5. zullen beleggen
  6. zullen beleggen
o.v.t.t.
  1. zou beleggen
  2. zou beleggen
  3. zou beleggen
  4. zouden beleggen
  5. zouden beleggen
  6. zouden beleggen
diversen
  1. beleg!
  2. belegt!
  3. belegd
  4. beleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for beleggen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
investir beleggen; investeren
placer beleggen; investeren aardappelen poten; bewaren; bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; opslaan; plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; poten; stationeren; wegleggen; zetten

Related Words for "beleggen":


Wiktionary Translations for beleggen: