Dutch

Detailed Translations for element from Dutch to French

element:

element [de ~ (m)] noun

  1. de element (factor)
    l'élément; le facteur; le composant
  2. de element (basisbestanddeel; onderdeel; component; )
    la part; la partie; le composant; l'élément de base; le morceau; la section; le segment; l'ingrédient de base; la fraction; le rayon; l'ingrédient; le membre; la branche; la portion; la catégorie; le groupe parlementaire; la ration; le titre; l'action

element

  1. element
    l'élément

Translation Matrix for element:

NounRelated TranslationsOther Translations
action basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk aandeel; aanstellerij; actie; ageren; aktie; claim; daad; eis; handelen; handeling; inwerking; protestbijeenkomst; publieke betoging; taak; toneel; vordering
branche basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk afdeling; bedrijfstak; boomtak; branche; deelsoort; departement; detachement; economische sector; ent; loot; rank; sectie; specialisatie; specialisme; tak; takje; twijg; uitloper; vakgebied; vakgroep; vertakking; zijtak
catégorie basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk aard; afdeling; categorie; classificatie; departement; detachement; genre; klasse; kleurcategorie; onderverdeling; prijsklasse; sectie; slag; soort; tak; type
composant basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; factor; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk functie; onderdeel
facteur element; factor besteller; bezorger; bode; brievenbesteller; koerier; postbode; rondbrenger
fraction basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk afdeling; breuk; breukgetal; deeltje; departement; detachement; onderdeeltje; sectie; tak
groupe parlementaire basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk afdeling; departement; detachement; kamerfractie; sectie; tak
ingrédient basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk
ingrédient de base basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk
membre basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk dimensielid; gildenbroeder; ledemaat; lichaamsdeel; lid; lidmaat
morceau basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk aandeel; boterham; brok; brokstuk; deel; deeltje; diggel; klompje; klont; klonter; klontertje; klontje; onderdeeltje; part; plak brood; scherf; segment; snee; sneetje; splinter; suikerklontje; wrakstuk
part basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk aandeel; bijdrage; deel; deeltje; dosis; inbreng; noodrantsoen; onderdeeltje; part; portie; rantsoen; segment
partie basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk aandeel; afdeling; beurt; brok; deel; departement; detachement; feest; festijn; fractie; gedeelte; gespeel; hoeveelheid; kinderspel; klompje; klont; klontertje; klontje; part; partij; partijtje; party; potje; rondje; sectie; segment; spel; spelletje; stuk; suikerklontje; tak; wedstrijdje
portion basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk aandeel; aanstellerij; barrels; bijdrage; contributie; deel; delen; dosis; lidmaatschapsgeld; noodrantsoen; part; parten; partjes; portie; porties; rantsoen; segmenten; stukken; toneel
ration basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk aandeel; deel; part
rayon basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk afdeling; baton; bestuursregio; boekenplank; departement; detachement; divisie; erf; grondgebied; legbord; plank; radiatie; radius; rek; schap; sectie; spaak; spaak van een fietswiel; sprankeltje; staaf; staf; stang; stok; straal; straalbundel; stralenbundel; straling; tak; terrein; territorium; uitstraling; vakgroep; vonkje; wielspaak
section basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk afdeling; alinea; bestuursregio; departement; detachement; divisie; doorsnede; doorsnee; echelon; gebied; geleding; gordel; laag; lid; paragraaf; presentatiesectie; regio; sectie; sectie-indeling; streek; tak; terrein; territorium; vakgroep; zone
segment basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk afdeling; departement; detachement; rekeningcodesegment; sectie; segment; tak
titre basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk aanduiding; aanhef; aanstellerij; benaming; benoeming; goudgehalte; graad; hiërarchie; hoofd; kop; kopzin; krantenkop; naam; niveau; opschrift; peil; rang; rangorde; term; titel; toneel; vennootsaandeel; volgorde; waardigheidstitel; wetenschappelijke graad
élément element; factor Outlook-item; item
élément de base basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk grondbestanddeel; hoofdbestanddeel
- deel; gedeelte; part; stuk
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
branche branche; branche-element; vertakking; voorwaardelijke branche

Related Words for "element":

  • elementen

Synonyms for "element":


Antonyms for "element":


Related Definitions for "element":

  1. wat kleiner is dan het totaal1
    • deze bank bestaat uit drie elementen1
  2. kracht van de natuur1
    • de vier elementen zijn: water, vuur, aarde, lucht1

Wiktionary Translations for element:

element
noun
  1. scheikunde|nld de naam voor een stof die via de scheikunde niet meer in verschillende substanties te splitsen is, zo'n stof bestaat louter uit één type van atomen
element
noun
  1. (vieilli) querelle où il y a des coups donnés.
  2. Superposition verticale d’objets
  3. partie unitaire d’un ensemble.

Cross Translation:
FromToVia
element élément element — chemistry: simplest chemical substance
element élément element — place or state of being that an individual or object is better suited towards
element élément element — law: component of a cause of action
element membre; point element — set theory: object in a set
element élément; coefficient entry — term in a matrix

Related Translations for element



French

Detailed Translations for element from French to Dutch

élément:

élément [le ~] noun

  1. l'élément (facteur; composant)
    de factor; de element
  2. l'élément
  3. l'élément
    het item
  4. l'élément (élément Outlook)
    het item; Outlook-item

Translation Matrix for élément:

NounRelated TranslationsOther Translations
element composant; facteur; élément action; branche; catégorie; composant; fraction; groupe parlementaire; ingrédient; ingrédient de base; membre; morceau; part; partie; portion; ration; rayon; section; segment; titre; élément de base
factor composant; facteur; élément
item élément; élément Outlook article; camelote; chose; objet; produit; truc
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
Outlook-item élément; élément Outlook
element élément

Synonyms for "élément":


Wiktionary Translations for élément:

élément
noun
  1. partie unitaire d’un ensemble.
élément
noun
  1. scheikunde|nld de naam voor een stof die via de scheikunde niet meer in verschillende substanties te splitsen is, zo'n stof bestaat louter uit één type van atomen

Cross Translation:
FromToVia
élément element element — chemistry: simplest chemical substance
élément gegeven; element element — law: component of a cause of action
élément element element — place or state of being that an individual or object is better suited towards
élément post; notitie entry — record in a log or in a database
élément element entry — term in a matrix

Related Translations for element