Dutch

Detailed Translations for onbenulligheid from Dutch to French

onbenulligheid:


onbenulligheid form of onbenullig:


Translation Matrix for onbenullig:

NounRelated TranslationsOther Translations
bête beest; dier; gedrocht; misbaksel; monster; mormel; wangedrocht; wanschepsel
imbécile achterlijke; dolleman; dom gansje; dom wicht; domkop; domme gans; domme koe; dommerik; domoor; druiloor; dwaas; geesteszieke; gek; geschifte; hansworst; hufter; idioot; kalfskop; klojo; klootzak; krankzinnige; kwast; kwibus; leeghoofdje; minkukel; nar; oen; onbenul; onnozelaar; onnozele; onnozele hals; onnozele kerel; rasidioot; rund; schaapskop; schapenkop; simpele ziel; stommeling; stommerd; stommerik; sufferd; sufferdje; sukkel; sul; uilenbal; uilskuiken; waanzinnige; zot; zwakzinnige
sot achterlijke; dolleman; domkop; dommerik; domoor; domoren; druiloor; dwaas; freak; geesteszieke; gek; gestoorde; hansworst; idioot; imbeciel; kalfskop; krankzinnige; kwast; kwibus; mafketel; maniak; nar; oen; onbenul; onnozelaar; onnozele; onnozele hals; onnozele kerel; rund; schaapskop; schapenkop; simpele ziel; stommeling; stommerd; stommerik; sufferd; sufferdje; sukkel; sul; uilskuiken; waanzinnige; zot
écervelé achterlijke; gek; geschifte; hansworst; idioot; kwast; kwibus; nar; waanzinnige; zot; zwakzinnige
ModifierRelated TranslationsOther Translations
banal futiel; nietsbetekenend; nietszeggend; onbeduidend; onbelangrijk; onbenullig; onbetekenend; triviaal; weinigzeggend alledaagse; banaal; courant; gangbaar; gebruikelijk; gering; gewoon; grof; hol; inhoudsloos; laag-bij-de-grond; leeg; lomp; luttel; miniem; minimaal; minste; nietszeggend; ordinair; plat; platvloers; schunnig; triviaal; vulgair; vunzig; weinig
bête leeghoofdig; onbenullig; onnozel achterlijk; argeloos; dom; dwaas; eigenaardig; gek; geschift; gestoord; getikt; hoorndol; idioot; idioterig; infantiel; kierewiet; knots; krankjorum; krankzinnig; maf; mal; mesjogge; naief; naïef; niet goed snik; onnozel; onverstandig; overdreven kinderachtig; schaapachtig; stom; stupide; suf; typisch; uilachtig; vreemd; zot
bêtement leeghoofdig; onbenullig; onnozel domweg
distrait leeghoofdig; onbenullig; onnozel achteloos; gedachteloos; onwillekeurig; werktuiglijk; zonder erbij na te denken
futile futiel; nietsbetekenend; nietszeggend; onbeduidend; onbelangrijk; onbenullig; onbetekenend; triviaal; weinigzeggend beuzelachtig; gering; keutelachtig; luttel; miniem; minimaal; minitueus; minste; minuscuul; niet-essentieel; nietig; ongeldig; weinig; zeer klein
imbécile leeghoofdig; onbenullig; onnozel achtergebleven; achterlijk; debiel; dement; dwaas; gek; geschift; gestoord; getikt; hoorndol; idioot; idioterig; imbeciel; kierewiet; knots; krankjorum; krankzinnig; maf; mal; mesjogge; niet goed snik; stupide; zot; zwakzinnig
innocent leeghoofdig; onbenullig; onnozel kuis; maagdelijk; onbedorven; onbevlekt; onschuldig; puur; rein; schuldeloos; schuldloos; vlekkeloos; zuiver
insignifiant futiel; nietsbetekenend; nietszeggend; onbeduidend; onbelangrijk; onbenullig; onbetekenend; triviaal; weinigzeggend gering; luttel; miniem; minimaal; minste; minuscuul; verwaarloosbaar; weinig; zeer klein
nul leeghoofdig; onbenullig; onnozel generhande; generlei; nietig; nihil; nul; ongeldig; waardeloos
sans cervelle leeghoofdig; onbenullig; onnozel
sans tête leeghoofdig; onbenullig; onnozel
sot leeghoofdig; onbenullig; onnozel absurd; achterlijk; apart; belachelijk; bespottelijk; bijzonder; bizar; buitenissig; curieus; dwaas; eigenaardig; excentriek; geestelijk gestoord; geestesziek; gek; geschift; gestoord; getikt; grappig; hoorndol; humoristisch; idioot; idioterig; kierewiet; kluchtig; knots; koddig; komiek; komisch; krankjorum; krankzinnig; lachwekkend; leuk; maf; mal; merkwaardig; mesjogge; niet goed snik; onbezonnen; ongewoon; onwijs; stupide; typisch; vreemd; waanzinnig; zonderling; zot
sottement leeghoofdig; onbenullig; onnozel absurd; achterlijk; belachelijk; bespottelijk; dwaas; eigenaardig; geestelijk gestoord; gek; geschift; gestoord; getikt; grappig; hoorndol; humoristisch; idioot; idioterig; kierewiet; kluchtig; knots; koddig; komiek; komisch; krankjorum; krankzinnig; lachwekkend; leuk; maf; mal; mesjogge; niet goed snik; onbezonnen; stupide; typisch; vreemd; zot
stupide achterlijk; afgestompt; breinloos; dom; geesteloos; hersenloos; idioot; leeghoofdig; onbenullig; onnozel; onverstandig; stompzinnig; stupide; verstandeloos achterlijk; dom; dwaas; eigenaardig; gek; geschift; gestoord; getikt; hoorndol; idioot; idioterig; kierewiet; knots; krankjorum; krankzinnig; maf; mal; mesjogge; niet goed snik; onverstandig; stom; stupide; suf; typisch; vreemd; zot
stupidement leeghoofdig; onbenullig; onnozel
trivial futiel; nietsbetekenend; nietszeggend; onbeduidend; onbelangrijk; onbenullig; onbetekenend; triviaal; weinigzeggend banaal; grof; laag-bij-de-grond; lomp; ordinair; plat; platvloers; schofterig; schunnig; triviaal; vulgair; vunzig
trivialement futiel; nietsbetekenend; nietszeggend; onbeduidend; onbelangrijk; onbenullig; onbetekenend; triviaal; weinigzeggend
écervelé leeghoofdig; onbenullig; onnozel
état obtus achterlijk; afgestompt; breinloos; dom; geesteloos; hersenloos; idioot; onbenullig; onnozel; onverstandig; stompzinnig; stupide; verstandeloos

Related Words for "onbenullig":

  • onbenulligheid, onbenulliger, onbenulligere, onbenulligst, onbenulligste, onbenullige

Wiktionary Translations for onbenullig:

onbenullig
adjective
  1. (familier, fr) naïf, niais voire simplet.
  2. ignare, ignorant.
  3. Qui frapper de stupeur.
noun
  1. (familier, fr) question banale ou à laquelle il est très facile de répondre.