Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. afsluiting:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afsluiting from Dutch to French

afsluiting:

afsluiting [de ~ (v)] noun

  1. de afsluiting (dichtmaken; sluiting; het afsluiten)
    la clôture; la verrouillage; la fermeture; le barrage; le fermoir
  2. de afsluiting (barricade; versperring)
    la clôture; le barrage; la barricade

Translation Matrix for afsluiting:

NounRelated TranslationsOther Translations
barrage afsluiting; barricade; dichtmaken; het afsluiten; sluiting; versperring afsluitboom; afsluitdijk; dam; dijk; keerdam; slagboom; sluitboom; stuw; stuwdam; waterkering
barricade afsluiting; barricade; versperring barricaderering; blokkade; roadblock; versperring
clôture afsluiting; barricade; dichtmaken; het afsluiten; sluiting; versperring afrastering; afschutting; beëindiging; conclusie; einde; heining; hekwerk; houtwal; muur; omheining; omrastering; raster; rastering; rasterwerk; rooster; schutting; slot; slotbeschouwing; sluiting
fermeture afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting afschaffing; dichtdoen; dichtdraaien; opheffing; sluitingstermijn; termijn; tijdlimiet
fermoir afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting afsluiter; beslag; deurknip; knip; knipslot; knipsluiting
verrouillage afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting afgrendelen; afgrendeling; dichtdoen; dichtdraaien

Wiktionary Translations for afsluiting:

afsluiting
noun
  1. assemblage de plusieurs pièces de bois ou d'autres matériaux, servir à fermer un passage.

Cross Translation:
FromToVia
afsluiting bilan; achèvement Abschluss — das geplante (erfolgreiche) Ende von etwas
afsluiting fin Abschluss — erfolgreiche Beendigung eines Vorhabens zum Beispiel schulischen oder universitären Bildungsganges

Related Translations for afsluiting