Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. bejubelen:


Dutch

Detailed Translations for bejubelen from Dutch to French

bejubelen:

bejubelen verb (bejubel, bejubelt, bejubelde, bejubelden, bejubeld)

  1. bejubelen (toejuichen)
    acclamer; applaudir; ovationner
    • acclamer verb (acclame, acclames, acclamons, acclamez, )
    • applaudir verb (applaudis, applaudit, applaudissons, applaudissez, )
    • ovationner verb (ovationne, ovationnes, ovationnons, ovationnez, )

Conjugations for bejubelen:

o.t.t.
  1. bejubel
  2. bejubelt
  3. bejubelt
  4. bejubelen
  5. bejubelen
  6. bejubelen
o.v.t.
  1. bejubelde
  2. bejubelde
  3. bejubelde
  4. bejubelden
  5. bejubelden
  6. bejubelden
v.t.t.
  1. heb bejubeld
  2. hebt bejubeld
  3. heeft bejubeld
  4. hebben bejubeld
  5. hebben bejubeld
  6. hebben bejubeld
v.v.t.
  1. had bejubeld
  2. had bejubeld
  3. had bejubeld
  4. hadden bejubeld
  5. hadden bejubeld
  6. hadden bejubeld
o.t.t.t.
  1. zal bejubelen
  2. zult bejubelen
  3. zal bejubelen
  4. zullen bejubelen
  5. zullen bejubelen
  6. zullen bejubelen
o.v.t.t.
  1. zou bejubelen
  2. zou bejubelen
  3. zou bejubelen
  4. zouden bejubelen
  5. zouden bejubelen
  6. zouden bejubelen
diversen
  1. bejubel!
  2. bejubelt!
  3. bejubeld
  4. bejubelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bejubelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
acclamer bejubelen; toejuichen aanmoedigen; aanvuren; applaudisseren; bemoedigen; bezielen; klappen; stimuleren; toejuichen; toemoedigen
applaudir bejubelen; toejuichen aanmoedigen; aanvuren; applaudisseren; bemoedigen; bezielen; klappen; stimuleren; toejuichen; toemoedigen
ovationner bejubelen; toejuichen aanmoedigen; aanvuren; bemoedigen; bezielen; stimuleren; toejuichen; toemoedigen