Dutch

Detailed Translations for benauwd from Dutch to French

benauwd:


Translation Matrix for benauwd:

NounRelated TranslationsOther Translations
critique aanmerking; beoordeling; bespreking; boekbespreking; commentaar; criticus; kritiek; opmerking; recensent; recensie
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
brûlant heet
- angstig; bang; muf
OtherRelated TranslationsOther Translations
chaud warm
ModifierRelated TranslationsOther Translations
brûlant benauwd; broeierig; zwoel adembenemend; bloedheet; boeiend; brandend; branderig; fel; fonkelend; geil; gepassioneerd; gloeiend; hartstochtelijk; heet; heetbloedig; hevig; hitsig; meeslepend; opgewonden; opwindend; pakkend; seksueel opgewonden; sensationeel; smoorheet; spannend; stormachtig; temperamentvol; vlammend; vurig; warm; warmbloedig; zinderend
chaud benauwd; broeierig; zwoel geil; heet; hitsig; opgewonden; pikant; pittig; seksueel opgewonden; smaak prikkelend
confiné bedompt; benauwd; drukkend; muf
critique benard; benauwd; ernstig; hachelijk; kritiek; penibel; zorgelijk; zorgwekkend bedenkelijk; betwist; cruciaal; delicaat; dubieus; essentieel; hachelijk; kardinaal; kritiek; kritisch; kwestieus; lastig; moeilijk; netelig; niet makkelijk; noodzakelijk; omstreden; ongemakkelijk; onmisbaar; onontbeerlijk; onrustbarend; penibel; precair; problematisch; twijfelachtig; van levensbelang; verdacht; verontrustend; vitaal; voornaamst; wezenlijk; zorgelijk; zorgwekkend; zwaar
difficile benard; benauwd; ernstig; hachelijk; kritiek; penibel; zorgelijk; zorgwekkend bezwaarlijk; inspannend; kritisch; lastig; lastige; met bezwaren; moeilijk; niet makkelijk; ongemakkelijk; pittig; problematisch; straf; veeleisend; zwaar
délicat benard; benauwd; ernstig; hachelijk; kritiek; penibel; zorgelijk; zorgwekkend bedenkelijk; betwist; breekbaar; broos; delicaat; dubieus; elegant; fijn; fijn van smaak; fijnbesnaard; fijngevoelig; fijntjes; fijnzinnig; fragiel; frèle; gracieus; hachelijk; heel mooi; heerlijk; hemels; iel; kieskeurig; kostelijk; kritiek; kwestieus; kwetsbaar; lastig; lekker; mager; met veel moeilijkheden gepaard gaan; moeilijk; netelig; niet makkelijk; omstreden; ongemakkelijk; overheerlijk; penibel; precair; problematisch; reuzelekker; sierlijk; slap; smakelijk; spichtig; sprieterig; subtiel; teder; teer; teerbesnaard; teergevoelig; tenger; twijfelachtig; uitgelezen; verdacht; verfijnd; verrukkelijk; zalig; zwaar; zwak
embarrassant benard; benauwd; ernstig; hachelijk; kritiek; penibel; zorgelijk; zorgwekkend ergerlijk; gênant; hinder veroorzakend; hinderlijk; irritant; lastig; lastige; met een groot gewicht; moeilijk; niet makkelijk; onaangenaam; ongemakkelijk; onhandelbaar; onhanteerbaar; onprettig; storend; vervelend; zwaar
embué benauwd; broeierig; zwoel
gênant benard; benauwd; ernstig; hachelijk; kritiek; penibel; zorgelijk; zorgwekkend ergerlijk; genant; gênant; hinder veroorzakend; hinderlijk; irritant; lastig; lastige; moeilijk; niet makkelijk; niet schikkend; onaangenaam; ongemakkelijk; onprettig; pijnlijk; storend; vervelend; zeer doend; zwaar
inquiétant benard; benauwd; ernstig; hachelijk; kritiek; penibel; zorgelijk; zorgwekkend angstaanjagend; angstwekkend; eng; erg; ernstig; griezelig; kwalijk; onrustbarend; ontstellend; schrikaanjagend; schrikwekkend; van bedenkelijke aard; verontrustend; vreesaanjagend; vreeswekkend; zorgelijk; zorgwekkend
lourd benauwd; broeierig; zwoel corpulent; dik; geladen; gezet; lastig; lijvig; lomp; machtig; met een groot gewicht; moeilijk; moeilijk verteerbaar; niet makkelijk; onelegant; ongemakkelijk; opladen van een geweer; plomp; slecht verteerbaar; vet; vettig; zwaar; zwaarlijvig
oppressant benauwd; broeierig; zwoel beklemmend; benauwend; lastig; moeilijk; niet makkelijk; ongemakkelijk; zwaar
pénible benard; benauwd; ernstig; hachelijk; kritiek; penibel; zorgelijk; zorgwekkend bezwaarlijk; genant; gênant; hinder veroorzakend; hinderlijk; lastig; lastige; met bezwaren; moeilijk; niet makkelijk; niet schikkend; onaangenaam; ongemakkelijk; pijnlijk; storend; zeer doend; zwaar
sans air bedompt; benauwd; drukkend; muf
suffoquant benauwd; broeierig; zwoel moeilijk ademend
épineux benard; benauwd; ernstig; hachelijk; kritiek; penibel; zorgelijk; zorgwekkend branderig; doornachtig; doornachtige; doornen; doornig; met stekels; stekelig; van doornstruiken; van een doorngewas; vol doornen
étouffant bedompt; benauwd; broeierig; drukkend; muf; zwoel adembenemend; eng; nauw; smal; smalletjes; van geringe breedte; verstikkend

Related Words for "benauwd":

  • benauwdheid, benauwder, benauwdere, benauwdst, benauwdste

Synonyms for "benauwd":


Antonyms for "benauwd":


Related Definitions for "benauwd":

  1. voelen dat er iets ergs met je kan gebeuren1
    • hij was benauwd dat hij zijn baan zou verliezen1
  2. met te weinig adem1
    • ik heb het de laatste tijd erg benauwd1
  3. met te weinig frisse lucht1
    • het is benauwd hier in huis, doe een raam open!1

Wiktionary Translations for benauwd:

benauwd
adjective
  1. moeilijk ademend
  2. angstig
benauwd
adjective
  1. Qui faire que l’on étouffer.

Cross Translation:
FromToVia
benauwd morne; lugubre; terne; sombre; mélancolique; maussade gloomy — affected with, or expressing, gloom; melancholy
benauwd lourd schwüldas Wetter und die Luft betreffend: unangenehm heiß und feucht

benauwen:

benauwen verb (benauw, benauwt, benauwde, benauwden, benauwd)

  1. benauwen (beklemmen)
    étouffer; oppresser
    • étouffer verb (étouffe, étouffes, étouffons, étouffez, )
    • oppresser verb (oppresse, oppresses, oppressons, oppressez, )
  2. benauwen (beangstigen)
    inquiéter; effrayer; angoisser
    • inquiéter verb (inquiète, inquiètes, inquiétons, inquiétez, )
    • effrayer verb (effraie, effraies, effrayons, effrayez, )
    • angoisser verb (angoisse, angoisses, angoissons, angoissez, )

Conjugations for benauwen:

o.t.t.
  1. benauw
  2. benauwt
  3. benauwt
  4. benauwen
  5. benauwen
  6. benauwen
o.v.t.
  1. benauwde
  2. benauwde
  3. benauwde
  4. benauwden
  5. benauwden
  6. benauwden
v.t.t.
  1. heb benauwd
  2. hebt benauwd
  3. heeft benauwd
  4. hebben benauwd
  5. hebben benauwd
  6. hebben benauwd
v.v.t.
  1. had benauwd
  2. had benauwd
  3. had benauwd
  4. hadden benauwd
  5. hadden benauwd
  6. hadden benauwd
o.t.t.t.
  1. zal benauwen
  2. zult benauwen
  3. zal benauwen
  4. zullen benauwen
  5. zullen benauwen
  6. zullen benauwen
o.v.t.t.
  1. zou benauwen
  2. zou benauwen
  3. zou benauwen
  4. zouden benauwen
  5. zouden benauwen
  6. zouden benauwen
diversen
  1. benauw!
  2. benauwt!
  3. benauwd
  4. benauwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for benauwen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
angoisser beangstigen; benauwen alarmeren; angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; doen schrikken; intimideren; ongerust maken; terroriseren; tiranniseren; verschrikken; vrees aanjagen
effrayer beangstigen; benauwen afschrikken; alarmeren; bang maken; ongerust maken; verschrikken
inquiéter beangstigen; benauwen alarmeren; informeren; inlichten; ontstellen; op de hoogte brengen; tippen; van iets in kennis stellen; verontrusten; verwittigen; waarschuwen
oppresser beklemmen; benauwen
étouffer beklemmen; benauwen afdempen; afdempen van geluid; de kop indrukken; dempen; doven; matigen; onderdrukken; op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen; temperen; uitblussen; uitdoven; verstikken; zich matigen

Wiktionary Translations for benauwen:

benauwen
Cross Translation:
FromToVia
benauwen serrer; presser; oppresser; appuyer en écrasant beklemmen — (transitiv), von etwas: jemanden körperlich oder seelisch beengen, bedrücken