Dutch

Detailed Translations for beslissend from Dutch to French

beslissend:


Translation Matrix for beslissend:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
efficace afdoend; beslissend; overtuigend aantrekkelijk; beproefd; beslist; deugdelijk; doelmatig; doeltreffend; doortastend; effectief; efficiënt; ferm; kordaat; krachtdadig; krachtig; opperbest; probaat
ModifierRelated TranslationsOther Translations
catégorique afdoend; beslissend; overtuigend absoluut; beslist; onvoorwaardelijk; pertinent; ronduit; stellig; ten enenmale; vast en zeker; vaststaand; volstrekt; zeker
concluant afdoend; beslissend; doorslaggevend; overtuigend afsluitend; concluderend
convaincant afdoend; beslissend; overtuigend aannemelijk; acceptabel; afdoend; geloofwaardig; klemmend; overtuigend; plausibel; waarschijnlijk
d'une façon convaincante afdoend; beslissend; overtuigend aannemelijk; acceptabel; geloofwaardig; plausibel; waarschijnlijk
décisif afdoend; beslissend; doorslaggevend; overtuigend aanvoerend; cruciaal; definitieve; dominant; eerste; elementair; essentieel; gezaghebbend; kardinaal; leidend; maatgevend; meestens; noodzakelijk; onmisbaar; onontbeerlijk; overwegend; toonaangevend; van levensbelang; vereist; vitaal; vooraanstaande; voornaamst; wezenlijk
décisivement beslissend; doorslaggevend
déterminant beslissend; doorslaggevend meestens; overwegend
persuasif afdoend; beslissend; overtuigend overredend
persuasive afdoend; beslissend; overtuigend overredend
prépondérant beslissend; doorslaggevend
péremptoire afdoend; beslissend; overtuigend onvermurwbaar; streng; strikt; stringent

Related Words for "beslissend":

  • beslissender, beslissendere

Wiktionary Translations for beslissend:


Cross Translation:
FromToVia
beslissend décisif decisive — having the power or quality of deciding a question or controversy

beslissend form of beslissen:

beslissen verb (beslis, beslist, besliste, beslisten, beslist)

  1. beslissen (besluiten)
    décider; conclure; finir; arrêter; terminer; mettre fin à; stopper; prendre fin
    • décider verb (décide, décides, décidons, décidez, )
    • conclure verb (conclus, conclut, concluons, concluez, )
    • finir verb (finis, finit, finissons, finissez, )
    • arrêter verb (arrête, arrêtes, arrêtons, arrêtez, )
    • terminer verb (termine, termines, terminons, terminez, )
    • stopper verb (stoppe, stoppes, stoppons, stoppez, )

Conjugations for beslissen:

o.t.t.
  1. beslis
  2. beslist
  3. beslist
  4. beslissen
  5. beslissen
  6. beslissen
o.v.t.
  1. besliste
  2. besliste
  3. besliste
  4. beslisten
  5. beslisten
  6. beslisten
v.t.t.
  1. heb beslist
  2. hebt beslist
  3. heeft beslist
  4. hebben beslist
  5. hebben beslist
  6. hebben beslist
v.v.t.
  1. had beslist
  2. had beslist
  3. had beslist
  4. hadden beslist
  5. hadden beslist
  6. hadden beslist
o.t.t.t.
  1. zal beslissen
  2. zult beslissen
  3. zal beslissen
  4. zullen beslissen
  5. zullen beslissen
  6. zullen beslissen
o.v.t.t.
  1. zou beslissen
  2. zou beslissen
  3. zou beslissen
  4. zouden beslissen
  5. zouden beslissen
  6. zouden beslissen
diversen
  1. beslis!
  2. beslist!
  3. beslist
  4. beslissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for beslissen:

NounRelated TranslationsOther Translations
arrêter aborteren; stilhouden; stoppen
VerbRelated TranslationsOther Translations
arrêter beslissen; besluiten aanhouden; afhouden; aflaten; afsluiten; afzetten; arresteren; beletten; beëindigen; dwarsbomen; dwarsliggen; een einde maken aan; eindigen; ermee uitscheiden; ervanaf houden; gesprek beëindigen; gevangennemen; halt houden; in hechtenis nemen; inrekenen; opgeven; ophouden; oppakken; remmen; staken; stelpen; stillen; stilstaan; stilzetten; stoppen; stopzetten; tegenhouden; tegenwerken; temporiseren; tot staan brengen; tot stilstand brengen; tot stilstand komen; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitscheiden; uitzetten; vatten; vertragen; weerhouden
conclure beslissen; besluiten afkrijgen; afleiden; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beëindigen; completeren; concluderen; deduceren; een einde maken aan; een gevolgtrekking maken; eindigen; klaarkrijgen; klaarmaken; laatste gedeelte afmaken; naar einde toewerken; ophouden; opmaken uit; stoppen; volbrengen; volmaken; voltooien
décider beslissen; besluiten
finir beslissen; besluiten afdoen; afkrijgen; aflopen; aflopen met; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; eten; fiksen; in orde maken; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; klaren; laatste gedeelte afmaken; ledigen; leegdrinken; leegeten; leeghalen; leegmaken; legen; opdrinken; opeten; opgebruiken; ophouden; opkrijgen; opmaken; opvreten; perfectioneren; regelen; stoppen; ten einde lopen; uitdrinken; uitkrijgen; uitraken; uitspelen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen; voorbijgaan; vreten
mettre fin à beslissen; besluiten afkrijgen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; klaarkrijgen; klaarmaken; ophouden; stoppen; volbrengen; volmaken; voltooien
prendre fin beslissen; besluiten afkrijgen; aflopen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; klaarkrijgen; klaarmaken; ophouden; stoppen; ten einde lopen; uitraken; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; volbrengen; volmaken; voltooien; voorbijgaan
stopper beslissen; besluiten afhouden; aflopen; afsluiten; afzetten; beletten; beëindigen; dwarsbomen; dwarsliggen; een einde maken aan; eindigen; ervanaf houden; halt houden; halthouden; ophouden; remmen; stilzetten; stoppen; stopzetten; tegenhouden; tegenwerken; tot staan brengen; tot stilstand brengen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan; weerhouden
terminer beslissen; besluiten afdoen; afkrijgen; aflopen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; in orde maken; klaarkrijgen; klaarmaken; klaren; ledigen; leegdrinken; leegmaken; naar einde toewerken; opdrinken; ophouden; regelen; stoppen; ten einde dragen; teneindelopen; uitdragen; uitdrinken; uitkrijgen; uitspelen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; volbrengen; voldragen; volmaken; voltooien; voorbijgaan
- bepalen; besluiten; uitmaken; vaststellen

Synonyms for "beslissen":


Related Definitions for "beslissen":

  1. zeggen hoe het is of wat er gebeurt1
    • de directie beslist wie de baan krijgt1

Wiktionary Translations for beslissen:

beslissen
verb
  1. vaststellen wat er gaat gebeuren
beslissen
Cross Translation:
FromToVia
beslissen décider decide — to resolve or settle