Dutch

Detailed Translations for bezinken from Dutch to French

bezinken:

bezinken verb (bezink, bezinkt, bezonk, bezonken, bezonken)

  1. bezinken
    se déposer; se dépouiller; se fixer; laisser décanter; reposer; se calmer; se décanter; se clarifier

Conjugations for bezinken:

o.t.t.
  1. bezink
  2. bezinkt
  3. bezinkt
  4. bezinken
  5. bezinken
  6. bezinken
o.v.t.
  1. bezonk
  2. bezonk
  3. bezonk
  4. bezonken
  5. bezonken
  6. bezonken
v.t.t.
  1. heb bezonken
  2. hebt bezonken
  3. heeft bezonken
  4. hebben bezonken
  5. hebben bezonken
  6. hebben bezonken
v.v.t.
  1. had bezonken
  2. had bezonken
  3. had bezonken
  4. hadden bezonken
  5. hadden bezonken
  6. hadden bezonken
o.t.t.t.
  1. zal bezinken
  2. zult bezinken
  3. zal bezinken
  4. zullen bezinken
  5. zullen bezinken
  6. zullen bezinken
o.v.t.t.
  1. zou bezinken
  2. zou bezinken
  3. zou bezinken
  4. zouden bezinken
  5. zouden bezinken
  6. zouden bezinken
diversen
  1. bezink!
  2. bezinkt!
  3. bezonken
  4. bezinkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bezinken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
laisser décanter bezinken
reposer bezinken berusten; gebaseerd zijn; relaxen; rusten; uitrusten; verpozen
se calmer bezinken kalmeren; luwen; tot bedaren komen; uitrazen; uitwoeden; verflauwen; wegsterven
se clarifier bezinken
se décanter bezinken
se déposer bezinken
se dépouiller bezinken
se fixer bezinken neerstrijken; plaatsnemen; zich nestelen; zich vestigen