Summary


Dutch

Detailed Translations for boemelen from Dutch to French

boemelen:

boemelen verb (boemel, boemelt, boemelde, boemelden, geboemeld)

  1. boemelen (aan de zwier gaan)

Conjugations for boemelen:

o.t.t.
  1. boemel
  2. boemelt
  3. boemelt
  4. boemelen
  5. boemelen
  6. boemelen
o.v.t.
  1. boemelde
  2. boemelde
  3. boemelde
  4. boemelden
  5. boemelden
  6. boemelden
v.t.t.
  1. heb geboemeld
  2. hebt geboemeld
  3. heeft geboemeld
  4. hebben geboemeld
  5. hebben geboemeld
  6. hebben geboemeld
v.v.t.
  1. had geboemeld
  2. had geboemeld
  3. had geboemeld
  4. hadden geboemeld
  5. hadden geboemeld
  6. hadden geboemeld
o.t.t.t.
  1. zal boemelen
  2. zult boemelen
  3. zal boemelen
  4. zullen boemelen
  5. zullen boemelen
  6. zullen boemelen
o.v.t.t.
  1. zou boemelen
  2. zou boemelen
  3. zou boemelen
  4. zouden boemelen
  5. zouden boemelen
  6. zouden boemelen
diversen
  1. boemel!
  2. boemelt!
  3. geboemeld
  4. boemelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for boemelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aller en vadrouille aan de zwier gaan; boemelen
aller faire la noce aan de zwier gaan; boemelen
faire la noce aan de zwier gaan; boemelen de hort op gaan; stappen; uitgaan; uitspatten

Related Words for "boemelen":


boemel:

boemel [de ~ (m)] noun

  1. de boemel (boemeltrein)
    le train omnibus

Translation Matrix for boemel:

NounRelated TranslationsOther Translations
train omnibus boemel; boemeltrein stoptrein; stoptreintje

Related Words for "boemel":

  • boemelen, boemels, boemeltje, boemeltjes