Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. bruuskeren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bruuskeren from Dutch to French

bruuskeren:

bruuskeren verb (bruuskeer, bruuskeert, bruuskeerde, bruuskeerden, gebruuskeerd)

  1. bruuskeren (onheus bejegenen)
    brusquer
    • brusquer verb (brusque, brusques, brusquons, brusquez, )
  2. bruuskeren (brutaliseren)
    brimer; brusquer; embêter; maltraiter; rudoyer
    • brimer verb (brime, brimes, brimons, brimez, )
    • brusquer verb (brusque, brusques, brusquons, brusquez, )
    • embêter verb (embête, embêtes, embêtons, embêtez, )
    • maltraiter verb (maltraite, maltraites, maltraitons, maltraitez, )
    • rudoyer verb (rudoie, rudoies, rudoyons, rudoyez, )

Conjugations for bruuskeren:

o.t.t.
  1. bruuskeer
  2. bruuskeert
  3. bruuskeert
  4. bruuskeren
  5. bruuskeren
  6. bruuskeren
o.v.t.
  1. bruuskeerde
  2. bruuskeerde
  3. bruuskeerde
  4. bruuskeerden
  5. bruuskeerden
  6. bruuskeerden
v.t.t.
  1. heb gebruuskeerd
  2. hebt gebruuskeerd
  3. heeft gebruuskeerd
  4. hebben gebruuskeerd
  5. hebben gebruuskeerd
  6. hebben gebruuskeerd
v.v.t.
  1. had gebruuskeerd
  2. had gebruuskeerd
  3. had gebruuskeerd
  4. hadden gebruuskeerd
  5. hadden gebruuskeerd
  6. hadden gebruuskeerd
o.t.t.t.
  1. zal bruuskeren
  2. zult bruuskeren
  3. zal bruuskeren
  4. zullen bruuskeren
  5. zullen bruuskeren
  6. zullen bruuskeren
o.v.t.t.
  1. zou bruuskeren
  2. zou bruuskeren
  3. zou bruuskeren
  4. zouden bruuskeren
  5. zouden bruuskeren
  6. zouden bruuskeren
diversen
  1. bruuskeer!
  2. bruuskeert!
  3. gebruuskeerd
  4. bruuskerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bruuskeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
brimer brutaliseren; bruuskeren koeioneren; kwellen; narren; ontgroenen; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
brusquer brutaliseren; bruuskeren; onheus bejegenen aanvallen; accelereren; attaqueren; bespoedigen; bestormen; dwingen; forceren; geweld gebruiken; koeioneren; kwellen; narren; overvallen; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren; verhaasten; versnellen
embêter brutaliseren; bruuskeren koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren; vervelen
maltraiter brutaliseren; bruuskeren afranselen; iemand toetakelen; koeioneren; kwellen; mishandelen; molesteren; narren; pesten; pijnigen; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
rudoyer brutaliseren; bruuskeren afbekken; afblaffen; afsnauwen; koeioneren; kwellen; mishandelen; molesteren; narren; pesten; pijnigen; plagen; sarren; snauwen; tarten; tergen; toebijten; toesnauwen; treiteren

Wiktionary Translations for bruuskeren:

bruuskeren
verb
  1. nors en ruw bejegenen

Cross Translation:
FromToVia
bruuskeren bousculer jostle — bump into or brush against while in motion
bruuskeren camouflet snub — deliberate affront or slight