Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. colporteren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for colporteren from Dutch to French

colporteren:

colporteren verb (colporteer, colporteert, colporteerde, colporteerden, gecolporteerd)

  1. colporteren (uitventen)
    colporter; faire du porte à porte
    • colporter verb (colporte, colportes, colportons, colportez, )

Conjugations for colporteren:

o.t.t.
  1. colporteer
  2. colporteert
  3. colporteert
  4. colporteren
  5. colporteren
  6. colporteren
o.v.t.
  1. colporteerde
  2. colporteerde
  3. colporteerde
  4. colporteerden
  5. colporteerden
  6. colporteerden
v.t.t.
  1. heb gecolporteerd
  2. hebt gecolporteerd
  3. heeft gecolporteerd
  4. hebben gecolporteerd
  5. hebben gecolporteerd
  6. hebben gecolporteerd
v.v.t.
  1. had gecolporteerd
  2. had gecolporteerd
  3. had gecolporteerd
  4. hadden gecolporteerd
  5. hadden gecolporteerd
  6. hadden gecolporteerd
o.t.t.t.
  1. zal colporteren
  2. zult colporteren
  3. zal colporteren
  4. zullen colporteren
  5. zullen colporteren
  6. zullen colporteren
o.v.t.t.
  1. zou colporteren
  2. zou colporteren
  3. zou colporteren
  4. zouden colporteren
  5. zouden colporteren
  6. zouden colporteren
en verder
  1. ben gecolporteerd
  2. bent gecolporteerd
  3. is gecolporteerd
  4. zijn gecolporteerd
  5. zijn gecolporteerd
  6. zijn gecolporteerd
diversen
  1. colporteer!
  2. colporteert!
  3. gecolporteerd
  4. colporterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for colporteren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
colporter colporteren; uitventen doorgeven; doorspelen; doorvertellen; huis-aan-huis-verkopen; klikken; leuren; rondbrieven; rondvertellen; venten; verklappen; verklikken; verlinken; verraden
faire du porte à porte colporteren; uitventen

Wiktionary Translations for colporteren:

colporteren
verb
  1. (overgankelijk) langs de huizen trachten te verkopen