Dutch

Detailed Translations for inbrengen from Dutch to French

inbrengen:

inbrengen verb (breng in, brengt in, bracht in, brachten in, ingebracht)

  1. inbrengen (geld opleveren)
    valoir; introduire; proposer; avancer
    • valoir verb (vaux, vaut, valons, valez, )
    • introduire verb (introduis, introduit, introduisons, introduisez, )
    • proposer verb (propose, proposes, proposons, proposez, )
    • avancer verb (avance, avances, avançons, avancez, )
  2. inbrengen (invoegen)
    insérer; introduire; ajouter; intercaler; faire entrer
    • insérer verb (insère, insères, insérons, insérez, )
    • introduire verb (introduis, introduit, introduisons, introduisez, )
    • ajouter verb (ajoute, ajoutes, ajoutons, ajoutez, )
    • intercaler verb (intercale, intercales, intercalons, intercalez, )
  3. inbrengen (invoegen)
    insérer; ajouter; intercaler; incorporer; enclaver; enchâsser; emboîter; encastrer
    • insérer verb (insère, insères, insérons, insérez, )
    • ajouter verb (ajoute, ajoutes, ajoutons, ajoutez, )
    • intercaler verb (intercale, intercales, intercalons, intercalez, )
    • incorporer verb (incorpore, incorpores, incorporons, incorporez, )
    • enclaver verb
    • enchâsser verb (enchâsse, enchâsses, enchâssons, enchâssez, )
    • emboîter verb (emboîte, emboîtes, emboîtons, emboîtez, )
    • encastrer verb (encastre, encastres, encastrons, encastrez, )
  4. inbrengen (doen in; instoppen; indoen)
    mettre dans; entrer
    • entrer verb (entre, entres, entrons, entrez, )
  5. inbrengen (iets in te brengen hebben; bijdragen)
  6. inbrengen (iets in te brengen hebben)

Conjugations for inbrengen:

o.t.t.
  1. breng in
  2. brengt in
  3. brengt in
  4. brengen in
  5. brengen in
  6. brengen in
o.v.t.
  1. bracht in
  2. bracht in
  3. bracht in
  4. brachten in
  5. brachten in
  6. brachten in
v.t.t.
  1. heb ingebracht
  2. hebt ingebracht
  3. heeft ingebracht
  4. hebben ingebracht
  5. hebben ingebracht
  6. hebben ingebracht
v.v.t.
  1. had ingebracht
  2. had ingebracht
  3. had ingebracht
  4. hadden ingebracht
  5. hadden ingebracht
  6. hadden ingebracht
o.t.t.t.
  1. zal inbrengen
  2. zult inbrengen
  3. zal inbrengen
  4. zullen inbrengen
  5. zullen inbrengen
  6. zullen inbrengen
o.v.t.t.
  1. zou inbrengen
  2. zou inbrengen
  3. zou inbrengen
  4. zouden inbrengen
  5. zouden inbrengen
  6. zouden inbrengen
en verder
  1. is ingebracht
diversen
  1. breng in!
  2. brengt in!
  3. ingebracht
  4. inbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

inbrengen [het ~] noun

  1. het inbrengen (erin brengen)
    le mettre dedans

Translation Matrix for inbrengen:

NounRelated TranslationsOther Translations
avancer oprukken
mettre dedans erin brengen; inbrengen
VerbRelated TranslationsOther Translations
ajouter inbrengen; invoegen aan mengsel toevoegen; aansluiten; aanvullen; bijdoen; bijleggen; bijmengen; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; bijvullen; completeren; erbij doen; erbij optellen; erbij tellen; erbij voegen; extra betalen; geld toe leggen; insluiten; meebetalen; optellen; toevoegen; voegen; voltallig maken; vullen
avancer geld opleveren; inbrengen aandragen; aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvoeren; avanceren; beter worden; betogen; bevorderd worden; beweren; demonstreren; doorlopen; duwen; een stapje verder gaan; een voorstel doen; entameren; gaan; gesprek aanknopen; hogerop komen; lopen; naar voren brengen; naar voren plaatsen; openen; opmarcheren; opperen; oprukken; opschuiven; opwerpen; poneren; pretenderen; progressie maken; stappen; starten; stellen; stuwen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; verbeteren; verder komen; verder lopen; verdergaan; verklaren; vertolken; vervroegen; verwoorden; voorgeven; voorschieten; voorschuiven; voortbewegen; voortgaan; voortstuwen; vooruitduwen; vooruitgang boeken; vooruitkomen; vooruitschuiven; vooruitstreven; voorwaarts treden; vorderen; vorderingen maken; vroeger uitvoeren dan gepland; zich opwerken; zich voortbewegen
avoir influence iets in te brengen hebben; inbrengen
contribuer qc à bijdragen; iets in te brengen hebben; inbrengen
emboîter inbrengen; invoegen ineenschuiven; inpassen; passen in
encastrer inbrengen; invoegen inlaten; inpassen; passen in
enchâsser inbrengen; invoegen
enclaver inbrengen; invoegen
entrer doen in; inbrengen; indoen; instoppen betreden; binnen gaan; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; ingaan; intikken; intoetsen; intypen; invoeren; penetreren
faire entrer inbrengen; invoegen binnen halen; binnendringen; binnenlaten; binnenleiden; binnenloodsen; binnenroepen; binnenvallen; deur openen; indringen; infiltreren; injagen; inlaten; invallen; naarbinnen laten; opendoen voor
incorporer inbrengen; invoegen aanvullen; absorberen; completeren; inbouwen; incorporeren; inlijven; insluiten; ontgroenen; opnemen; opnemen in groter geheel; opslorpen; opslurpen; toevoegen; voltallig maken
insérer inbrengen; invoegen bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; bijzetten; erbij voegen; inbedden; inbouwen; inlassen; inleggen; inpassen; invoegen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; passen in; plaatsen; toevoegen; tussen zetten; tussenleggen; zetten
intercaler inbrengen; invoegen inlassen; inleggen; inpassen; invoegen; passen in; tussen zetten; tussenlassen; tussenleggen
introduire geld opleveren; inbrengen; invoegen binnen brengen; binnen halen; binnenlaten; binnenleiden; binnenloodsen; binnenroepen; inleiden; intikken; intoetsen; introduceren; intypen; kennis laten maken; naarbinnen laten; openen; voorstellen
mettre dans doen in; inbrengen; indoen; instoppen erin doen; erin leggen; inleggen; invoegen; tussenleggen
mettre dedans afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; misleiden; oplichten; zwendelen
proposer geld opleveren; inbrengen aanbevelen; aanbieden; aankaarten; aanknopen; aanraden; aansnijden; aanvoeren; een voorstel doen; entameren; gesprek aanknopen; iemand recommanderen; indienen; laten zien; naar voren brengen; nomineren; offreren; op tafel leggen; openen; opperen; opwerpen; poneren; postuleren; presenteren; starten; stellen; suggereren; te berde brengen; ter overweging geven; ter sprake brengen; tonen; uitloven; voordragen; voorleggen; vooronderstellen; voorslaan; voorstellen
valoir geld opleveren; inbrengen gelden; van kracht zijn; waard zijn