Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. inroepen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for inroepen from Dutch to French

inroepen:

inroepen verb (roep in, roept in, riep in, riepen in, ingeroepen)

  1. inroepen (aanroepen; inviteren)
    faire appel à; embaucher; engager
    • embaucher verb (embauche, embauches, embauchons, embauchez, )
    • engager verb (engage, engages, engageons, engagez, )
  2. inroepen
    appeler; inviter
    • appeler verb (appelle, appelles, appelons, appelez, )
    • inviter verb (invite, invites, invitons, invitez, )

Conjugations for inroepen:

o.t.t.
  1. roep in
  2. roept in
  3. roept in
  4. roepen in
  5. roepen in
  6. roepen in
o.v.t.
  1. riep in
  2. riep in
  3. riep in
  4. riepen in
  5. riepen in
  6. riepen in
v.t.t.
  1. heb ingeroepen
  2. hebt ingeroepen
  3. heeft ingeroepen
  4. hebben ingeroepen
  5. hebben ingeroepen
  6. hebben ingeroepen
v.v.t.
  1. had ingeroepen
  2. had ingeroepen
  3. had ingeroepen
  4. hadden ingeroepen
  5. hadden ingeroepen
  6. hadden ingeroepen
o.t.t.t.
  1. zal inroepen
  2. zult inroepen
  3. zal inroepen
  4. zullen inroepen
  5. zullen inroepen
  6. zullen inroepen
o.v.t.t.
  1. zou inroepen
  2. zou inroepen
  3. zou inroepen
  4. zouden inroepen
  5. zouden inroepen
  6. zouden inroepen
en verder
  1. ben ingeroepen
  2. bent ingeroepen
  3. is ingeroepen
  4. zijn ingeroepen
  5. zijn ingeroepen
  6. zijn ingeroepen
diversen
  1. roep in!
  2. roept in!
  3. ingeroepen
  4. inroepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inroepen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
appeler inroepen aanroepen; aantekenen; appelleren; appèl aantekenen; bellen; benoemen; beroep doen op; bestempelen; betitelen; binnen halen; binnenroepen; dagvaarden; door de telefoon praten; een naam geven; erbij halen; erbij roepen; iemand opbellen; laten komen; noemen; ontbieden; opbellen; oproepen; praaien; roepen; sommeren; telefoneren; telefoontje plegen; tevoorschijn roepen; toeroepen; vernoemen; verzet aantekenen
embaucher aanroepen; inroepen; inviteren aannemen; aantrekken; aanwerven; detacheren; engageren; in dienst nemen; inhuren; inviteren; rekruteren; ronselen; tewerkstellen; uitnodigen; uitzenden; werven
engager aanroepen; inroepen; inviteren aangaan; aangrijpen; aanknopen; aannemen; aantrekken; aanvaarden; aanvangen; aanwenden; aanwerven; accepteren; aftrappen; beginnen; benoemen; benutten; engageren; erbij betrekken; erbij halen; erbij roepen; gebruiken; in dienst nemen; in functie aanstellen; in ontvangst nemen; inhuren; inviteren; mobiliseren; ondernemen; ontvangen; panden; rekruteren; ronselen; starten; toepassen; uitnodigen; van start gaan; werven
faire appel à aanroepen; inroepen; inviteren beroep doen op; erbij halen; erbij roepen
inviter inroepen aanroepen; aansporen; aanzetten; engageren; fuiven; inviteren; noden; toeroepen; trakteren; uitnodigen

Wiktionary Translations for inroepen:

inroepen
verb
  1. Indiquer à quelqu’un par des paroles, par un écrit ou tout autre moyen ce qu’on désire obtenir de lui.
  2. adorer la divinité en lui demander une grâce, en la remercier d’une grâce.

Cross Translation:
FromToVia
inroepen invoquer invoke — appeal for validation to a (notably cited) authority
inroepen en; invoquer; appeler anrufen — (transitiv) jemanden bitten, sich als Helfer, Vermittler oder dergleichen entscheidend in etwas einzuschalten/auf etwas Einfluss zu nehmen