Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. meemaken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for meemaken from Dutch to French

meemaken:

meemaken verb (maak mee, maakt mee, maakte mee, maakten mee, meegemaakt)

  1. meemaken
    vivre
    • vivre verb (vis, vit, vivons, vivez, )

Conjugations for meemaken:

o.t.t.
  1. maak mee
  2. maakt mee
  3. maakt mee
  4. maken mee
  5. maken mee
  6. maken mee
o.v.t.
  1. maakte mee
  2. maakte mee
  3. maakte mee
  4. maakten mee
  5. maakten mee
  6. maakten mee
v.t.t.
  1. heb meegemaakt
  2. hebt meegemaakt
  3. heeft meegemaakt
  4. hebben meegemaakt
  5. hebben meegemaakt
  6. hebben meegemaakt
v.v.t.
  1. had meegemaakt
  2. had meegemaakt
  3. had meegemaakt
  4. hadden meegemaakt
  5. hadden meegemaakt
  6. hadden meegemaakt
o.t.t.t.
  1. zal meemaken
  2. zult meemaken
  3. zal meemaken
  4. zullen meemaken
  5. zullen meemaken
  6. zullen meemaken
o.v.t.t.
  1. zou meemaken
  2. zou meemaken
  3. zou meemaken
  4. zouden meemaken
  5. zouden meemaken
  6. zouden meemaken
diversen
  1. maak mee!
  2. maakt mee!
  3. meegemaakt
  4. meemakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for meemaken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
vivre meemaken beleven; bestaan; doormaken; ervaren; existeren; gewaarworden; leven; logeren; ondervinden; resideren; verblijven; voelen; wonen; zijn
- beleven

Synonyms for "meemaken":


Related Definitions for "meemaken":

  1. het ervaren van iets1
    • Pam maakt altijd spannende dingen mee1

Wiktionary Translations for meemaken:


Cross Translation:
FromToVia
meemaken éprouver experience — to observe or undergo

Related Translations for meemaken