Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. opfrommelen:


Dutch

Detailed Translations for opfrommelen from Dutch to French

opfrommelen:

opfrommelen verb (frommel op, frommelt op, frommelde op, frommelden op, opgefrommeld)

  1. opfrommelen
    froisser
    • froisser verb (froisse, froisses, froissons, froissez, )

Conjugations for opfrommelen:

o.t.t.
  1. frommel op
  2. frommelt op
  3. frommelt op
  4. frommelen op
  5. frommelen op
  6. frommelen op
o.v.t.
  1. frommelde op
  2. frommelde op
  3. frommelde op
  4. frommelden op
  5. frommelden op
  6. frommelden op
v.t.t.
  1. ben opgefrommeld
  2. bent opgefrommeld
  3. is opgefrommeld
  4. zijn opgefrommeld
  5. zijn opgefrommeld
  6. zijn opgefrommeld
v.v.t.
  1. was opgefrommeld
  2. was opgefrommeld
  3. was opgefrommeld
  4. waren opgefrommeld
  5. waren opgefrommeld
  6. waren opgefrommeld
o.t.t.t.
  1. zal opfrommelen
  2. zult opfrommelen
  3. zal opfrommelen
  4. zullen opfrommelen
  5. zullen opfrommelen
  6. zullen opfrommelen
o.v.t.t.
  1. zou opfrommelen
  2. zou opfrommelen
  3. zou opfrommelen
  4. zouden opfrommelen
  5. zouden opfrommelen
  6. zouden opfrommelen
diversen
  1. frommel op!
  2. frommelt op!
  3. opgefrommeld
  4. opfrommelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opfrommelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
froisser opfrommelen belasteren; grieven; krenken; kreukelen; kreuken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; pijn bezorgen; pijn doen; rimpelen; ruisen; smaden; suizelen; suizen; verfrommelen; verkreukelen; verwonden; zeer doen