Dutch

Detailed Translations for plof from Dutch to French

plof:


plof form of ploffen:

ploffen [de ~] noun, plural

  1. de ploffen
    le poufs; le boums

ploffen verb (plof, ploft, plofte, ploften, geploft)

  1. ploffen (neerploffen)
    tomber avec un bruit sourd; tomber avec un plouf; éclater; s'écraser
    • éclater verb (éclate, éclates, éclatons, éclatez, )
    • s'écraser verb
  2. ploffen (ontploffen; uit elkaar spatten; springen; uit elkaar springen)
    crever; péter; éclater; fendre; exploser; se fendre; exploder; se fêler; faire explosion; se fissurer; crevasser; se gercer; éclater en morceaux
    • crever verb (crève, crèves, crevons, crevez, )
    • péter verb (pète, pètes, pétons, pétez, )
    • éclater verb (éclate, éclates, éclatons, éclatez, )
    • fendre verb (fends, fend, fendons, fendez, )
    • exploser verb (explose, exploses, explosons, explosez, )
    • se fendre verb
    • exploder verb (explode, explodes, explodons, explodez, )
    • se fêler verb
    • crevasser verb (crevasse, crevasses, crevassons, crevassez, )
    • se gercer verb

Conjugations for ploffen:

o.t.t.
  1. plof
  2. ploft
  3. ploft
  4. ploffen
  5. ploffen
  6. ploffen
o.v.t.
  1. plofte
  2. plofte
  3. plofte
  4. ploften
  5. ploften
  6. ploften
v.t.t.
  1. ben geploft
  2. bent geploft
  3. is geploft
  4. zijn geploft
  5. zijn geploft
  6. zijn geploft
v.v.t.
  1. was geploft
  2. was geploft
  3. was geploft
  4. waren geploft
  5. waren geploft
  6. waren geploft
o.t.t.t.
  1. zal ploffen
  2. zult ploffen
  3. zal ploffen
  4. zullen ploffen
  5. zullen ploffen
  6. zullen ploffen
o.v.t.t.
  1. zou ploffen
  2. zou ploffen
  3. zou ploffen
  4. zouden ploffen
  5. zouden ploffen
  6. zouden ploffen
en verder
  1. heeft geplopft
diversen
  1. plof!
  2. ploft!
  3. geploft
  4. ploffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ploffen:

NounRelated TranslationsOther Translations
boums ploffen klappen; knallen; smakken
fendre afsplijten; afsplijting; afsplitsen; afsplitsing
poufs ploffen
VerbRelated TranslationsOther Translations
crevasser ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen barsten; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; in tweeën houwen; klieven; kloven; kunnen stikken
crever ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen barsten; bezwijken; creperen; doodgaan; doorsteken; erdoor steken; heengaan; inslapen; kunnen stikken; omkomen; ontslapen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verrekken; verscheiden; wegvallen; zieltogen
exploder ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen exploderen; klappen; ontploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen
exploser ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen aan stukken springen; exploderen; klappen; laten exploderen; ontploffen; opblazen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uiteenspatten
faire explosion ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen
fendre ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen aan flarden scheuren; barsten; delen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; doorsnijden; in tweeën houwen; inscheuren; klieven; kloven; kunnen stikken; losscheuren; opdelen; openrijten; openscheuren; opsplitsen; rijten; scheuren; splijten; splitsen; uit elkaar rukken; uit elkaar trekken; uiteensplijten; uiteentrekken; verscheuren
péter ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen
s'écraser neerploffen; ploffen doen neerstorten; imploderen; instorten; naar beneden storten; neerstorten; omlaagstorten; vallen; verongelukken
se fendre ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen barsten; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; een spalk zetten; in tweeën houwen; klieven; kloven; kunnen stikken; spalken; splijten; splitsen; uiteensplijten
se fissurer ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen barsten; kunnen stikken
se fêler ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen barsten; kunnen stikken
se gercer ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen barsten; losspringen; openspringen
tomber avec un bruit sourd neerploffen; ploffen
tomber avec un plouf neerploffen; ploffen
éclater neerploffen; ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen aan stukken springen; afspatten; afspringen; afvliegen; barsten; exploderen; klappen; klateren; knallen; kunnen stikken; kwaad zijn; losbarsten; losbreken; losspringen; ontploffen; openspringen; schuimbekken; springen; stukspringen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uiteenspatten; woedend zijn
éclater en morceaux ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen aan stukken springen

Related Words for "ploffen":