Summary


Dutch

Detailed Translations for savoureren from Dutch to French

savoureren:

savoureren verb (savoureer, savoureert, savoureerde, savoureerden, gesavoureerd)

  1. savoureren (smullen; smikkelen; lekker eten)
    savourer; faire bonne chère; se régaler; jouir de; jouir; piquer; bouffer
    • savourer verb (savoure, savoures, savourons, savourez, )
    • jouir de verb
    • jouir verb (jouis, jouit, jouissons, jouissez, )
    • piquer verb (pique, piques, piquons, piquez, )
    • bouffer verb (bouffe, bouffes, bouffons, bouffez, )

Conjugations for savoureren:

o.t.t.
  1. savoureer
  2. savoureert
  3. savoureert
  4. savoureren
  5. savoureren
  6. savoureren
o.v.t.
  1. savoureerde
  2. savoureerde
  3. savoureerde
  4. savoureerden
  5. savoureerden
  6. savoureerden
v.t.t.
  1. heb gesavoureerd
  2. hebt gesavoureerd
  3. heeft gesavoureerd
  4. hebben gesavoureerd
  5. hebben gesavoureerd
  6. hebben gesavoureerd
v.v.t.
  1. had gesavoureerd
  2. had gesavoureerd
  3. had gesavoureerd
  4. hadden gesavoureerd
  5. hadden gesavoureerd
  6. hadden gesavoureerd
o.t.t.t.
  1. zal savoureren
  2. zult savoureren
  3. zal savoureren
  4. zullen savoureren
  5. zullen savoureren
  6. zullen savoureren
o.v.t.t.
  1. zou savoureren
  2. zou savoureren
  3. zou savoureren
  4. zouden savoureren
  5. zouden savoureren
  6. zouden savoureren
en verder
  1. ben gesavoureerd
  2. bent gesavoureerd
  3. is gesavoureerd
  4. zijn gesavoureerd
  5. zijn gesavoureerd
  6. zijn gesavoureerd
diversen
  1. savoureer!
  2. savoureert!
  3. gesavoureerd
  4. savourerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for savoureren:

NounRelated TranslationsOther Translations
bouffer oppeuzelen; opvreten
VerbRelated TranslationsOther Translations
bouffer lekker eten; savoureren; smikkelen; smullen bikken; bollen; brassen; bunkeren; consumeren; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; laten exploderen; laven; lenigen; lessen; naar binnen werken; nuttigen; onfatsoenlijk eten; opblazen; opbollen; opeten; oppeuzelen; opvreten; schaften; schransen; schrokken; slempen; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zitten proppen; zwelgen
faire bonne chère lekker eten; savoureren; smikkelen; smullen smullen
jouir lekker eten; savoureren; smikkelen; smullen amuseren; eindigen; genieten; genoegen smaken; genot hebben van; smullen; voltooien
jouir de lekker eten; savoureren; smikkelen; smullen aanstaan; amuseren; believen; genieten; genot hebben van; goeddunken; smullen; smullen van
piquer lekker eten; savoureren; smikkelen; smullen aanbijten; aanvreten; achteroverdrukken; afbedelen; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; betrappen; bietsen; dichtbijten; ergeren; gappen; graaien; grijpen; grissen; happen; inpikken; irriteren; jatten; kapen; leegstelen; met spuit een medicijn toedienen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; op de zenuwen werken; opwekken; opwinden; pikken; plunderen; prikkelen; prikken; raspen; roven; schaven; schuren; snaaien; snappen; spuiten; steken; steken geven; stelen; stimuleren; toebijten; toehappen; toesnauwen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervelen; vervreemden; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
savourer lekker eten; savoureren; smikkelen; smullen amuseren; bikken; bunkeren; consumeren; eten; genieten; genieten van; genot hebben van; kluiven; knauwen; naar binnen werken; nuttigen; opeten; proeven; schransen; schrokken; smaken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen
se régaler lekker eten; savoureren; smikkelen; smullen amuseren; genieten; genot hebben van; smullen; smullen van