Dutch

Detailed Translations for uitvlakken from Dutch to French

uitvlakken:

uitvlakken verb (vlak uit, vlakt uit, vlakte uit, vlakten uit, uitgevlakt)

  1. uitvlakken (wissen; uitwissen; wegvegen; )
    effacer; enlever; essuyer; entraîner; aplatir; aplanir; faire disparaître; balayer; gommer; torcher
    • effacer verb (efface, effaces, effaçons, effacez, )
    • enlever verb (enlève, enlèves, enlevons, enlevez, )
    • essuyer verb (essuie, essuies, essuyons, essuyez, )
    • entraîner verb (entraîne, entraînes, entraînons, entraînez, )
    • aplatir verb (aplatis, aplatit, aplatissons, aplatissez, )
    • aplanir verb (aplanis, aplanit, aplanissons, aplanissez, )
    • balayer verb (balaye, balayes, balayons, balayez, )
    • gommer verb (gomme, gommes, gommons, gommez, )
    • torcher verb (torche, torches, torchons, torchez, )

Conjugations for uitvlakken:

o.t.t.
  1. vlak uit
  2. vlakt uit
  3. vlakt uit
  4. vlakken uit
  5. vlakken uit
  6. vlakken uit
o.v.t.
  1. vlakte uit
  2. vlakte uit
  3. vlakte uit
  4. vlakten uit
  5. vlakten uit
  6. vlakten uit
v.t.t.
  1. heb uitgevlakt
  2. hebt uitgevlakt
  3. heeft uitgevlakt
  4. hebben uitgevlakt
  5. hebben uitgevlakt
  6. hebben uitgevlakt
v.v.t.
  1. had uitgevlakt
  2. had uitgevlakt
  3. had uitgevlakt
  4. hadden uitgevlakt
  5. hadden uitgevlakt
  6. hadden uitgevlakt
o.t.t.t.
  1. zal uitvlakken
  2. zult uitvlakken
  3. zal uitvlakken
  4. zullen uitvlakken
  5. zullen uitvlakken
  6. zullen uitvlakken
o.v.t.t.
  1. zou uitvlakken
  2. zou uitvlakken
  3. zou uitvlakken
  4. zouden uitvlakken
  5. zouden uitvlakken
  6. zouden uitvlakken
en verder
  1. ben uitgevlakt
  2. bent uitgevlakt
  3. is uitgevlakt
  4. zijn uitgevlakt
  5. zijn uitgevlakt
  6. zijn uitgevlakt
diversen
  1. vlak uit!
  2. vlakt uit!
  3. uitgevlakt
  4. uitvlakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitvlakken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aplanir uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen afplatten; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; gladwrijven; platmaken; polijsten
aplatir uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen afplatten; effenen; fijndrukken; platdrukken; platmaken; platstampen; platwalsen; pletten
balayer uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen afvegen; begeleiden; bezemen; leiden; meevoeren; opvegen; ruimen; uitroeien; vagen; vegen; voeren; wegvagen; wegvegen
effacer uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen afvegen; in de doofpot stoppen; uitroeien; vagen; vegen; verdoezelen; wegvagen; wegvegen; wissen
enlever uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen aanwrijven; achteroverdrukken; afhalen; afnemen; afplukken; afrukken; afscheuren; benemen; beroven; beroven van; beschuldigen; bestelen; blameren; depriveren; erafhalen; eruit nemen; gappen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; inpikken; jatten; kapen; kidnappen; kwalijk nemen; laken; ledigen; leeghalen; leegmaken; leegstelen; legen; loshalen; lospeuteren; losplukken; meenemen; naar buiten halen; nadragen; ontfutselen; ontkleden; ontnemen; ontvoeren; ontvreemden; ophalen; pikken; plukken; plunderen; roven; ruimen; schaken; snaaien; stelen; te kort doen; toeëigenen; uitdoen; uithalen; uitkleden; uitnemen; uittrekken; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; voor de voeten gooien; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; wegsnijden; wegsteken; wegstoppen
entraîner uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen aanlokken; africhten; begeleiden; bekwamen; coachen; dier africhten; dresseren; harden; leiden; lokken; meelokken; meeslepen; meesleuren; meetrekken; meetronen; meevoeren; met zich meeslepen; oefenen; ontwikkelen; repeteren; trainen; trekken; verleiden; verlokken; voeren; voortlokken; voorttrekken; weglokken
essuyer uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen afboenen; afschrobben; afstrijken; afvegen; afwissen; boenen; dweilen; lepel afstrijken; schoonboenen; schoonschrobben; schrobben
faire disparaître uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen uitroeien; wegvagen
gommer uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen
torcher uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen