Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. lessen:


Dutch

Detailed Synonyms for lest in Dutch

lest form of lessen:

lessen verb (les, lest, leste, lesten, gelest)

  1. lessen
    stillen; lessen
    • stillen verb (stil, stilt, stilde, stilden, gestild)
    • lessen verb (les, lest, leste, lesten, gelest)
  2. lessen
    laven; lenigen; tegoed doen; lessen
    • laven verb (laaf, laaft, laafde, laafden, gelaafd)
    • lenigen verb (lenig, lenigt, lenigde, lenigden, gelenigd)
    • tegoed doen verb (doe tegoed, doet tegoed, deed tegoed, deden tegoed, tegoed gedaan)
    • lessen verb (les, lest, leste, lesten, gelest)

Conjugations for lessen:

o.t.t.
  1. les
  2. lest
  3. lest
  4. lessen
  5. lessen
  6. lessen
o.v.t.
  1. leste
  2. leste
  3. leste
  4. lesten
  5. lesten
  6. lesten
v.t.t.
  1. heb gelest
  2. hebt gelest
  3. heeft gelest
  4. hebben gelest
  5. hebben gelest
  6. hebben gelest
v.v.t.
  1. had gelest
  2. had gelest
  3. had gelest
  4. hadden gelest
  5. hadden gelest
  6. hadden gelest
o.t.t.t.
  1. zal lessen
  2. zult lessen
  3. zal lessen
  4. zullen lessen
  5. zullen lessen
  6. zullen lessen
o.v.t.t.
  1. zou lessen
  2. zou lessen
  3. zou lessen
  4. zouden lessen
  5. zouden lessen
  6. zouden lessen
en verder
  1. is gelest
diversen
  1. les!
  2. lest!
  3. gelest
  4. lessend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Words for "lessen":