Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. opkrassen:


Dutch

Detailed Synonyms for opkrassen in Dutch

opkrassen:

opkrassen verb (kras op, krast op, kraste op, krasten op, opgekrast)

  1. opkrassen
    opdonderen; opkrassen; inrukken; oplazeren; ophoepelen
    • opdonderen verb (donder op, dondert op, donderde op, donderden op, opgedonderd)
    • opkrassen verb (kras op, krast op, kraste op, krasten op, opgekrast)
    • inrukken verb (ruk in, rukt in, rukte in, rukten in, ingerukt)
    • oplazeren verb (lazer op, lazert op, lazerde op, lazerden op, opgelazerd)
    • ophoepelen verb (hoepel op, hoepelt op, hoepelde op, hoepelden op, opgehoepeld)
  2. opkrassen
    opkrassen
    • opkrassen verb (kras op, krast op, kraste op, krasten op, opgekrast)

Conjugations for opkrassen:

o.t.t.
  1. kras op
  2. krast op
  3. krast op
  4. krassen op
  5. krassen op
  6. krassen op
o.v.t.
  1. kraste op
  2. kraste op
  3. kraste op
  4. krasten op
  5. krasten op
  6. krasten op
v.t.t.
  1. ben opgekrast
  2. bent opgekrast
  3. is opgekrast
  4. zijn opgekrast
  5. zijn opgekrast
  6. zijn opgekrast
v.v.t.
  1. was opgekrast
  2. was opgekrast
  3. was opgekrast
  4. waren opgekrast
  5. waren opgekrast
  6. waren opgekrast
o.t.t.t.
  1. zal opkrassen
  2. zult opkrassen
  3. zal opkrassen
  4. zullen opkrassen
  5. zullen opkrassen
  6. zullen opkrassen
o.v.t.t.
  1. zou opkrassen
  2. zou opkrassen
  3. zou opkrassen
  4. zouden opkrassen
  5. zouden opkrassen
  6. zouden opkrassen
en verder
  1. heb opgekrast
  2. hebt opgekrast
  3. heeft opgekrast
  4. hebben opgekrast
  5. hebben opgekrast
  6. hebben opgekrast
diversen
  1. kras op!
  2. krast op!
  3. opgekrast
  4. opkrassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze