Dutch

Detailed Synonyms for uitdenken in Dutch

uitdenken:

uitdenken verb (denk uit, denkt uit, dacht uit, dachten uit, uitgedacht)

  1. uitdenken
    bedenken; verzinnen; uitdenken; verdichten; fantaseren; voorwenden
    • bedenken verb (bedenk, bedenkt, bedacht, bedachten, bedacht)
    • verzinnen verb (verzin, verzint, verzon, verzonnen, verzonnen)
    • uitdenken verb (denk uit, denkt uit, dacht uit, dachten uit, uitgedacht)
    • verdichten verb (verdicht, verdichtte, verdichtten, verdicht)
    • fantaseren verb (fantaseer, fantaseert, fantaseerde, fantaseerden, gefantaseerd)
    • voorwenden verb (wend voor, wendt voor, wendde voor, wendden voor, voorgewend)
  2. uitdenken
    uitdenken; uitkienen; uitdokteren; uitknobbelen
    • uitdenken verb (denk uit, denkt uit, dacht uit, dachten uit, uitgedacht)
    • uitkienen verb (kien uit, kient uit, kiende uit, kienden uit, uitgekiend)
    • uitdokteren verb (dokter uit, doktert uit, dokterde uit, dokterden uit, uitgedokterd)
    • uitknobbelen verb (knobbel uit, knobbelt uit, knobbelde uit, knobbelden uit, uitgeknobbeld)

Conjugations for uitdenken:

o.t.t.
  1. denk uit
  2. denkt uit
  3. denkt uit
  4. denken uit
  5. denken uit
  6. denken uit
o.v.t.
  1. dacht uit
  2. dacht uit
  3. dacht uit
  4. dachten uit
  5. dachten uit
  6. dachten uit
v.t.t.
  1. heb uitgedacht
  2. hebt uitgedacht
  3. heeft uitgedacht
  4. hebben uitgedacht
  5. hebben uitgedacht
  6. hebben uitgedacht
v.v.t.
  1. had uitgedacht
  2. had uitgedacht
  3. had uitgedacht
  4. hadden uitgedacht
  5. hadden uitgedacht
  6. hadden uitgedacht
o.t.t.t.
  1. zal uitdenken
  2. zult uitdenken
  3. zal uitdenken
  4. zullen uitdenken
  5. zullen uitdenken
  6. zullen uitdenken
o.v.t.t.
  1. zou uitdenken
  2. zou uitdenken
  3. zou uitdenken
  4. zouden uitdenken
  5. zouden uitdenken
  6. zouden uitdenken
en verder
  1. ben uitgedacht
  2. bent uitgedacht
  3. is uitgedacht
  4. zijn uitgedacht
  5. zijn uitgedacht
  6. zijn uitgedacht
diversen
  1. denk uit!
  2. denkt uit!
  3. uitgedacht
  4. uitdenkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze