Summary


Dutch

Detailed Synonyms for afkijken in Dutch

afkijken:

afkijken verb (kijk af, kijkt af, keek af, keken af, afgekeken)

  1. afkijken
    spieken; afkijken
    • spieken verb (spiek, spiekt, spiekte, spiekten, gespiekt)
    • afkijken verb (kijk af, kijkt af, keek af, keken af, afgekeken)
  2. afkijken
    – kijken hoe hij het doet, zodat je het kunt nadoen 1
    afkijken
    – kijken hoe hij het doet, zodat je het kunt nadoen 1
    • afkijken verb (kijk af, kijkt af, keek af, keken af, afgekeken)
      • die truc heb ik van mijn broer afgekeken1

Conjugations for afkijken:

o.t.t.
  1. kijk af
  2. kijkt af
  3. kijkt af
  4. kijken af
  5. kijken af
  6. kijken af
o.v.t.
  1. keek af
  2. keek af
  3. keek af
  4. keken af
  5. keken af
  6. keken af
v.t.t.
  1. heb afgekeken
  2. hebt afgekeken
  3. heeft afgekeken
  4. hebben afgekeken
  5. hebben afgekeken
  6. hebben afgekeken
v.v.t.
  1. had afgekeken
  2. had afgekeken
  3. had afgekeken
  4. hadden afgekeken
  5. hadden afgekeken
  6. hadden afgekeken
o.t.t.t.
  1. zal afkijken
  2. zult afkijken
  3. zal afkijken
  4. zullen afkijken
  5. zullen afkijken
  6. zullen afkijken
o.v.t.t.
  1. zou afkijken
  2. zou afkijken
  3. zou afkijken
  4. zouden afkijken
  5. zouden afkijken
  6. zouden afkijken
diversen
  1. kijk af!
  2. kijkt af!
  3. afgekeken
  4. afkijkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afkijken [znw.] noun

  1. afkijken
    overschrijven; overkalken; spieken; afkijken

Related Definitions for "afkijken":

  1. kijken hoe hij het doet, zodat je het kunt nadoen1
    • die truc heb ik van mijn broer afgekeken1