Dutch

Detailed Synonyms for afkrijgen in Dutch

afkrijgen:

afkrijgen verb (krijg af, krijgt af, kreeg af, kregen af, afgekregen)

  1. afkrijgen
    completeren; voltooien; afronden; afmaken; beëindigen; afwerken; klaarmaken; volbrengen; volmaken; een einde maken aan; afkrijgen; klaarkrijgen
    • completeren verb (completeer, completeert, completeerde, completeerden, gecompleteerd)
    • voltooien verb (voltooi, voltooit, voltooide, voltooiden, voltooid)
    • afronden verb (rond af, rondt af, rondde af, rondden af, afgerond)
    • afmaken verb (maak af, maakt af, maakte af, maakten af, afgemaakt)
    • beëindigen verb (beëindig, beëindigt, beëindigde, beëindigden, beëindigd)
    • afwerken verb (werk af, werkt af, werkte af, werkten af, afgewerkt)
    • klaarmaken verb (maak klaar, maakt klaar, maakte klaar, maakten klaar, klaargemaakt)
    • volbrengen verb (volbreng, volbrengt, volbracht, volbrachten, volbracht)
    • volmaken verb (volmaak, volmaakt, volmaakte, volmaakten, volmaakt)
    • een einde maken aan verb (maak een einde aan, maakt een einde aan, maakte een einde aan, maakten een einde aan, een einde gemaakt aan)
    • afkrijgen verb (krijg af, krijgt af, kreeg af, kregen af, afgekregen)
    • klaarkrijgen verb (krijg klaar, krijgt klaar, kreeg klaar, kregen klaar, klaargekregen)

Conjugations for afkrijgen:

o.t.t.
  1. krijg af
  2. krijgt af
  3. krijgt af
  4. krijgen af
  5. krijgen af
  6. krijgen af
o.v.t.
  1. kreeg af
  2. kreeg af
  3. kreeg af
  4. kregen af
  5. kregen af
  6. kregen af
v.t.t.
  1. heb afgekregen
  2. hebt afgekregen
  3. heeft afgekregen
  4. hebben afgekregen
  5. hebben afgekregen
  6. hebben afgekregen
v.v.t.
  1. had afgekregen
  2. had afgekregen
  3. had afgekregen
  4. hadden afgekregen
  5. hadden afgekregen
  6. hadden afgekregen
o.t.t.t.
  1. zal afkrijgen
  2. zult afkrijgen
  3. zal afkrijgen
  4. zullen afkrijgen
  5. zullen afkrijgen
  6. zullen afkrijgen
o.v.t.t.
  1. zou afkrijgen
  2. zou afkrijgen
  3. zou afkrijgen
  4. zouden afkrijgen
  5. zouden afkrijgen
  6. zouden afkrijgen
diversen
  1. krijg af!
  2. krijgt af!
  3. afgekregen
  4. afkrijgende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afkrijgen [znw.] noun

  1. afkrijgen
    afkrijgen