Dutch

Detailed Synonyms for afleveren in Dutch

afleveren:

afleveren verb (lever af, levert af, leverde af, leverden af, afgeleverd)

  1. afleveren
    leveren; bezorgen; aanleveren; brengen; afleveren; overhandigen; toeleveren
    • leveren verb (lever, levert, leverde, leverden, geleverd)
    • bezorgen verb (bezorg, bezorgt, bezorgde, bezorgden, bezorgd)
    • aanleveren verb (lever aan, levert aan, leverde aan, leverden aan, aangeleverd)
    • brengen verb (breng, brengt, bracht, brachten, gebracht)
    • afleveren verb (lever af, levert af, leverde af, leverden af, afgeleverd)
    • overhandigen verb (overhandig, overhandigt, overhandigde, overhandigden, overhandigd)
    • toeleveren verb (lever toe, levert toe, leverde toe, leverden toe, toegeleverd)
  2. afleveren
    bezorgen; brengen; afleveren; bestellen; rondbrengen; thuisbezorgen
    • bezorgen verb (bezorg, bezorgt, bezorgde, bezorgden, bezorgd)
    • brengen verb (breng, brengt, bracht, brachten, gebracht)
    • afleveren verb (lever af, levert af, leverde af, leverden af, afgeleverd)
    • bestellen verb (bestel, bestelt, bestelde, bestelden, besteld)
    • rondbrengen verb (breng rond, brengt rond, bracht rond, brachten rond, rondgebracht)
    • thuisbezorgen verb (bezorg thuis, bezorgt thuis, bezorgde thuis, bezorgden thuis, thuisbezorgd)
  3. afleveren
    bestellen; brengen; afgeven; bezorgen; afleveren; thuisbezorgen; overhandigen
    • bestellen verb (bestel, bestelt, bestelde, bestelden, besteld)
    • brengen verb (breng, brengt, bracht, brachten, gebracht)
    • afgeven verb (geef af, geeft af, gaf af, gaven af, afgegeven)
    • bezorgen verb (bezorg, bezorgt, bezorgde, bezorgden, bezorgd)
    • afleveren verb (lever af, levert af, leverde af, leverden af, afgeleverd)
    • thuisbezorgen verb (bezorg thuis, bezorgt thuis, bezorgde thuis, bezorgden thuis, thuisbezorgd)
    • overhandigen verb (overhandig, overhandigt, overhandigde, overhandigden, overhandigd)
  4. afleveren
    – het op een bepaalde plek brengen 1
    leveren; bezorgen; afleveren
    – het op een bepaalde plek brengen 1
    • leveren verb (lever, levert, leverde, leverden, geleverd)
      • hij levert kroketten aan verschillende snackbars1
    • bezorgen verb (bezorg, bezorgt, bezorgde, bezorgden, bezorgd)
      • de postbode bezorgde het pakje1
    • afleveren verb (lever af, levert af, leverde af, leverden af, afgeleverd)
      • de postbode heeft het pakje afgeleverd1

Conjugations for afleveren:

o.t.t.
  1. lever af
  2. levert af
  3. levert af
  4. leveren af
  5. leveren af
  6. leveren af
o.v.t.
  1. leverde af
  2. leverde af
  3. leverde af
  4. leverden af
  5. leverden af
  6. leverden af
v.t.t.
  1. heb afgeleverd
  2. hebt afgeleverd
  3. heeft afgeleverd
  4. hebben afgeleverd
  5. hebben afgeleverd
  6. hebben afgeleverd
v.v.t.
  1. had afgeleverd
  2. had afgeleverd
  3. had afgeleverd
  4. hadden afgeleverd
  5. hadden afgeleverd
  6. hadden afgeleverd
o.t.t.t.
  1. zal afleveren
  2. zult afleveren
  3. zal afleveren
  4. zullen afleveren
  5. zullen afleveren
  6. zullen afleveren
o.v.t.t.
  1. zou afleveren
  2. zou afleveren
  3. zou afleveren
  4. zouden afleveren
  5. zouden afleveren
  6. zouden afleveren
diversen
  1. lever af!
  2. levert af!
  3. afgeleverd
  4. afleverende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afleveren [znw.] noun

  1. afleveren
    afleveren; de aflevering; afgeven

Alternate Synonyms for "afleveren":


Antonyms for "afleveren":


Related Definitions for "afleveren":

  1. het op een bepaalde plek brengen1
    • de postbode heeft het pakje afgeleverd1