Dutch

Detailed Synonyms for afmatten in Dutch

afmatten:

afmatten verb (mat af, matte af, matten af, afgemat)

  1. afmatten
    uitputten; vermoeien; slopen; afmatten; moe maken
    • uitputten verb (put uit, putte uit, putten uit, uitgeput)
    • vermoeien verb (vermoei, vermoeit, vermoeide, vermoeiden, vermoeid)
    • slopen verb (sloop, sloopt, sloopte, sloopten, gesloopt)
    • afmatten verb (mat af, matte af, matten af, afgemat)
    • moe maken verb (maak moe, maakt moe, maakte moe, maakten moe, moe gemaakt)

Conjugations for afmatten:

o.t.t.
  1. mat af
  2. mat af
  3. mat af
  4. matten af
  5. matten af
  6. matten af
o.v.t.
  1. matte af
  2. matte af
  3. matte af
  4. matten af
  5. matten af
  6. matten af
v.t.t.
  1. heb afgemat
  2. hebt afgemat
  3. heeft afgemat
  4. hebben afgemat
  5. hebben afgemat
  6. hebben afgemat
v.v.t.
  1. had afgemat
  2. had afgemat
  3. had afgemat
  4. hadden afgemat
  5. hadden afgemat
  6. hadden afgemat
o.t.t.t.
  1. zal afmatten
  2. zult afmatten
  3. zal afmatten
  4. zullen afmatten
  5. zullen afmatten
  6. zullen afmatten
o.v.t.t.
  1. zou afmatten
  2. zou afmatten
  3. zou afmatten
  4. zouden afmatten
  5. zouden afmatten
  6. zouden afmatten
diversen
  1. mat af!
  2. mat af!
  3. afgemat
  4. afmattende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afmatten [znw.] noun

  1. afmatten
    uitputten; vermoeien; afmatten