Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. afspelen:


Dutch

Detailed Synonyms for afspelen in Dutch

afspelen:

afspelen verb (speel af, speelt af, speelde af, speelden af, afgespeeld)

  1. afspelen
    afspelen
    • afspelen verb (speel af, speelt af, speelde af, speelden af, afgespeeld)

Conjugations for afspelen:

o.t.t.
  1. speel af
  2. speelt af
  3. speelt af
  4. spelen af
  5. spelen af
  6. spelen af
o.v.t.
  1. speelde af
  2. speelde af
  3. speelde af
  4. speelden af
  5. speelden af
  6. speelden af
v.t.t.
  1. heb afgespeeld
  2. hebt afgespeeld
  3. heeft afgespeeld
  4. hebben afgespeeld
  5. hebben afgespeeld
  6. hebben afgespeeld
v.v.t.
  1. had afgespeeld
  2. had afgespeeld
  3. had afgespeeld
  4. hadden afgespeeld
  5. hadden afgespeeld
  6. hadden afgespeeld
o.t.t.t.
  1. zal afspelen
  2. zult afspelen
  3. zal afspelen
  4. zullen afspelen
  5. zullen afspelen
  6. zullen afspelen
o.v.t.t.
  1. zou afspelen
  2. zou afspelen
  3. zou afspelen
  4. zouden afspelen
  5. zouden afspelen
  6. zouden afspelen
diversen
  1. speel af!
  2. speelt af!
  3. afgespeeld
  4. afspelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Synonyms for afspelen