Home ->Dictionaries ->Dutch/Dutch ->Translate afsplijten

Synonyms for afsplijten in Dutch

Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. afsplijten:

Dutch

Detailed Synonyms for afsplijten in Dutch

afsplijten:

afsplijten verb (splijt af, spleet af, spleten af, afgespleten)

  1. afsplijten
    afsplitsen; afsplijten
    • afsplitsen verb (splits af, splitst af, splitste af, splitsten af, afgesplitst)
    • afsplijten verb (splijt af, spleet af, spleten af, afgespleten)

Conjugations for afsplijten:

o.t.t.
  1. splijt af
  2. splijt af
  3. splijt af
  4. splijten af
  5. splijten af
  6. splijten af
o.v.t.
  1. spleet af
  2. spleet af
  3. spleet af
  4. spleten af
  5. spleten af
  6. spleten af
v.t.t.
  1. heb afgespleten
  2. hebt afgespleten
  3. heeft afgespleten
  4. hebben afgespleten
  5. hebben afgespleten
  6. hebben afgespleten
v.v.t.
  1. had afgespleten
  2. had afgespleten
  3. had afgespleten
  4. hadden afgespleten
  5. hadden afgespleten
  6. hadden afgespleten
o.t.t.t.
  1. zal afsplijten
  2. zult afsplijten
  3. zal afsplijten
  4. zullen afsplijten
  5. zullen afsplijten
  6. zullen afsplijten
o.v.t.t.
  1. zou afsplijten
  2. zou afsplijten
  3. zou afsplijten
  4. zouden afsplijten
  5. zouden afsplijten
  6. zouden afsplijten
diversen
  1. splijt af!
  2. splijt af!
  5. afgespleten
  6. afsplijtende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afsplijten [znw.] noun

  1. afsplijten
    de afsplitsing; afsplitsen; afsplijten; afsplijting







Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0341 seconds
Page rendered in 1.0 seconds