Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. arceren:


Dutch

Detailed Synonyms for arceren in Dutch

arceren:

arceren verb (arceer, arceert, arceerde, arceerden, gearceerd)

  1. arceren
    arceren
    • arceren verb (arceer, arceert, arceerde, arceerden, gearceerd)

Conjugations for arceren:

o.t.t.
  1. arceer
  2. arceert
  3. arceert
  4. arceren
  5. arceren
  6. arceren
o.v.t.
  1. arceerde
  2. arceerde
  3. arceerde
  4. arceerden
  5. arceerden
  6. arceerden
v.t.t.
  1. heb gearceerd
  2. hebt gearceerd
  3. heeft gearceerd
  4. hebben gearceerd
  5. hebben gearceerd
  6. hebben gearceerd
v.v.t.
  1. had gearceerd
  2. had gearceerd
  3. had gearceerd
  4. hadden gearceerd
  5. hadden gearceerd
  6. hadden gearceerd
o.t.t.t.
  1. zal arceren
  2. zult arceren
  3. zal arceren
  4. zullen arceren
  5. zullen arceren
  6. zullen arceren
o.v.t.t.
  1. zou arceren
  2. zou arceren
  3. zou arceren
  4. zouden arceren
  5. zouden arceren
  6. zouden arceren
diversen
  1. arceer!
  2. arceert!
  3. gearceerd
  4. arcerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze