Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. brokkelen:


Dutch

Detailed Synonyms for brokkelen in Dutch

brokkelen:

brokkelen verb (brokkel, brokkelt, brokkelde, brokkelden, gebrokkeld)

  1. brokkelen
    brokkelen; kruimelen
    • brokkelen verb (brokkel, brokkelt, brokkelde, brokkelden, gebrokkeld)
    • kruimelen verb (kruimel, kruimelt, kruimelde, kruimelden, gekruimeld)

Conjugations for brokkelen:

o.t.t.
  1. brokkel
  2. brokkelt
  3. brokkelt
  4. brokkelen
  5. brokkelen
  6. brokkelen
o.v.t.
  1. brokkelde
  2. brokkelde
  3. brokkelde
  4. brokkelden
  5. brokkelden
  6. brokkelden
v.t.t.
  1. ben gebrokkeld
  2. bent gebrokkeld
  3. is gebrokkeld
  4. zijn gebrokkeld
  5. zijn gebrokkeld
  6. zijn gebrokkeld
v.v.t.
  1. was gebrokkeld
  2. was gebrokkeld
  3. was gebrokkeld
  4. waren gebrokkeld
  5. waren gebrokkeld
  6. waren gebrokkeld
o.t.t.t.
  1. zal brokkelen
  2. zult brokkelen
  3. zal brokkelen
  4. zullen brokkelen
  5. zullen brokkelen
  6. zullen brokkelen
o.v.t.t.
  1. zou brokkelen
  2. zou brokkelen
  3. zou brokkelen
  4. zouden brokkelen
  5. zouden brokkelen
  6. zouden brokkelen
diversen
  1. brokkel!
  2. brokkelt!
  3. gebrokkeld
  4. brokkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze