Dutch

Detailed Synonyms for stemming in Dutch

stemming:

stemming [de ~ (v)] noun

  1. de stemming
    de stemming; de gemoedstoestand
  2. de stemming
    het humeur; de stemming; de gemoedsstemming; de gemoedstoestand; de bui; de gemoedsgesteldheid
  3. de stemming
    de instelling; psychische toestand; de stemming; de gemoedsgesteldheid
  4. de stemming
    de stemming
  5. de stemming
    – hoe het voelt om tussen andere mensen te zijn 1
    de sfeer; de stemming; de atmosfeer
    – hoe het voelt om tussen andere mensen te zijn 1
    • sfeer [de ~] noun
      • de sfeer in dat gezin is erg plezierig1
    • stemming [de ~ (v)] noun
      • er heerste een vrolijke stemming in de klas1
    • atmosfeer [de ~] noun
      • in dat gezelschap heerste een onvriendelijke atmosfeer1
  6. de stemming
    – bepaald tijdelijk gevoel 1
    de stemming; de bui
    – bepaald tijdelijk gevoel 1
    • stemming [de ~ (v)] noun
      • ik ben niet in de stemming om grapjes te maken1
    • bui [de ~] noun
      • hij was in een vrolijke bui1
  7. de stemming
    – het uitbrengen van voor of tegen 1
    de stemming
    – het uitbrengen van voor of tegen 1
    • stemming [de ~ (v)] noun
      • we zullen het voorstel in stemming brengen1

Related Words for "stemming":

  • stemmingen

Alternate Synonyms for "stemming":


Related Definitions for "stemming":

  1. hoe het voelt om tussen andere mensen te zijn1
    • er heerste een vrolijke stemming in de klas1
  2. bepaald tijdelijk gevoel1
    • ik ben niet in de stemming om grapjes te maken1
  3. het uitbrengen van voor of tegen1
    • we zullen het voorstel in stemming brengen1