Dutch

Detailed Synonyms for wijzigen in Dutch

wijzigen:

wijzigen verb (wijzig, wijzigt, wijzigde, wijzigden, gewijzigd)

  1. wijzigen
    veranderen; wijzigen; verwisselen; afwisselen; herzien
    • veranderen verb (verander, verandert, veranderde, veranderden, veranderd)
    • wijzigen verb (wijzig, wijzigt, wijzigde, wijzigden, gewijzigd)
    • verwisselen verb (verwissel, verwisselt, verwisselde, verwisselden, verwisseld)
    • afwisselen verb (wissel af, wisselt af, wisselde af, wisselden af, afgewisseld)
    • herzien verb (herzie, herziet, herzag, herzagen, herzien)
  2. wijzigen
    wijzigen
    • wijzigen verb (wijzig, wijzigt, wijzigde, wijzigden, gewijzigd)
  3. wijzigen
    modificeren; veranderen; wijzigen; herzien; amenderen; omwerken
    • modificeren verb (modificeer, modificeert, modificeerde, modificeerden, gemodificeerd)
    • veranderen verb (verander, verandert, veranderde, veranderden, veranderd)
    • wijzigen verb (wijzig, wijzigt, wijzigde, wijzigden, gewijzigd)
    • herzien verb (herzie, herziet, herzag, herzagen, herzien)
    • amenderen verb (amendeer, amendeert, amendeerde, amendeerden, geamendeerd)
    • omwerken verb (werk om, werkt om, werkte om, werkten om, omgewerkt)

Conjugations for wijzigen:

o.t.t.
  1. wijzig
  2. wijzigt
  3. wijzigt
  4. wijzigen
  5. wijzigen
  6. wijzigen
o.v.t.
  1. wijzigde
  2. wijzigde
  3. wijzigde
  4. wijzigden
  5. wijzigden
  6. wijzigden
v.t.t.
  1. heb gewijzigd
  2. hebt gewijzigd
  3. heeft gewijzigd
  4. hebben gewijzigd
  5. hebben gewijzigd
  6. hebben gewijzigd
v.v.t.
  1. had gewijzigd
  2. had gewijzigd
  3. had gewijzigd
  4. hadden gewijzigd
  5. hadden gewijzigd
  6. hadden gewijzigd
o.t.t.t.
  1. zal wijzigen
  2. zult wijzigen
  3. zal wijzigen
  4. zullen wijzigen
  5. zullen wijzigen
  6. zullen wijzigen
o.v.t.t.
  1. zou wijzigen
  2. zou wijzigen
  3. zou wijzigen
  4. zouden wijzigen
  5. zouden wijzigen
  6. zouden wijzigen
diversen
  1. wijzig!
  2. wijzigt!
  3. gewijzigd
  4. wijzigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

wijzigen [znw.] noun

  1. wijzigen
    veranderen; modificeren; amenderen; wijzigen
  2. wijzigen
    de wijziging; de verandering; de transformatie; de omschakeling; omwisselen; de hervorming; wijzigen; veranderen; de wending; de omkeer