Dutch

Detailed Translations for overgeven from Dutch to Swedish

overgeven:

overgeven verb (geef over, geeft over, gaf over, gaven over, overgegeven)

  1. overgeven (afstaan)
    avstå; utlämna; uppge; överge; avträda
    • avstå verb (avstår, avstod, avstått)
    • utlämna verb (utlämnar, utlämnade, utlämnat)
    • uppge verb (uppger, uppgav, uppgivit)
    • överge verb (överger, övergav, övergivit)
    • avträda verb (avträder, avträdde, avträtt)
  2. overgeven (aanreiken; geven; overhandigen; )
    ge; överräcka; överlämna
    • ge verb (ger, gav, givit)
    • överräcka verb (överräcker, överräckte, överräckt)
    • överlämna verb (överlämnar, överlämnade, överlämnat)
  3. overgeven (kotsen; vomeren; spugen; uitbraken; braken)
    kräkas; spy; kasta upp
    • kräkas verb (kräker, kräkte, kräkt)
    • spy verb (spyr, spydde, spytt)
    • kasta upp verb (kastar upp, kastade upp, kastat upp)
  4. overgeven (kotsen; spugen; spuwen; braken; uitbraken)
    kräkas; spy
    • kräkas verb (kräker, kräkte, kräkt)
    • spy verb (spyr, spydde, spytt)
  5. overgeven (strijd opgeven)
    ge upp
    • ge upp verb (ger upp, gav upp, givit upp)
  6. overgeven (capituleren; opgeven; zich overgeven; uitleveren)
    kapitulera; överlämna sig; ge upp
    • kapitulera verb (kapitulerar, kapitulerade, kapitulerat)
    • överlämna sig verb (överlämnar sig, överlämnade sig, överlämnat sig)
    • ge upp verb (ger upp, gav upp, givit upp)

Conjugations for overgeven:

o.t.t.
  1. geef over
  2. geeft over
  3. geeft over
  4. geven over
  5. geven over
  6. geven over
o.v.t.
  1. gaf over
  2. gaf over
  3. gaf over
  4. gaven over
  5. gaven over
  6. gaven over
v.t.t.
  1. heb overgegeven
  2. hebt overgegeven
  3. heeft overgegeven
  4. hebben overgegeven
  5. hebben overgegeven
  6. hebben overgegeven
v.v.t.
  1. had overgegeven
  2. had overgegeven
  3. had overgegeven
  4. hadden overgegeven
  5. hadden overgegeven
  6. hadden overgegeven
o.t.t.t.
  1. zal overgeven
  2. zult overgeven
  3. zal overgeven
  4. zullen overgeven
  5. zullen overgeven
  6. zullen overgeven
o.v.t.t.
  1. zou overgeven
  2. zou overgeven
  3. zou overgeven
  4. zouden overgeven
  5. zouden overgeven
  6. zouden overgeven
en verder
  1. is overgegeven
  2. zijn overgegeven
diversen
  1. geef over!
  2. geeft over!
  3. overgegeven
  4. overgevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

overgeven [znw.] noun

  1. overgeven (braken; kotsen; spugen; spuwen)
  2. overgeven (opgave van de strijd)

Translation Matrix for overgeven:

NounRelated TranslationsOther Translations
ge sig över opgave van de strijd; overgeven
kräkande braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen
spyende braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen
överlämna afdracht; inlevering
VerbRelated TranslationsOther Translations
avstå afstaan; overgeven abstineren; afslaan; afwijzen; afwimpelen; bedanken; onthouden; opnemen; opslaan
avträda afstaan; overgeven
ge aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; doneren; geven; komen tot; leveren; reiken; rondbrengen; schenken; thuisbezorgen
ge upp capituleren; opgeven; overgeven; strijd opgeven; uitleveren; zich overgeven capituleren; de brui geven aan; ermee uitscheiden; erop achteruitgaan; geld inleveren; opgeven; ophouden; staken; stoppen; toegeven; uitscheiden; zich over geven; zich overgeven
kapitulera capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven capituleren; opgeven; zich overgeven
kasta upp braken; kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; vomeren naar boven gooien; omhoogwerpen; opwerpen
kräkas braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken; vomeren
spy braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken; vomeren spugen; spuwen
uppge afstaan; overgeven
utlämna afstaan; overgeven
överge afstaan; overgeven afschaffen; afstand doen; afzien; ermee uitscheiden; in de steek laten; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden; verlaten
överlämna aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; consigneren; in consignatie zenden; rondbrengen; thuisbezorgen
överlämna sig capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven zich overgeven
överräcka aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken aanbieden; afgeven; indienen; inleveren; overhandigen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
ge upp brui

Synonyms for "overgeven":


Related Definitions for "overgeven":

  1. wat in je maag zit weer naar buiten laten komen1
    • hij werd misselijk en moest overgeven1
  2. je gevangen laten nemen, de strijd opgeven1
    • de vijand gaf zich over1
  3. het iemand anders laten doen1
    • dat werk laat ik aan jou over1

Wiktionary Translations for overgeven:

overgeven
verb
  1. braken
  2. capituleren

Cross Translation:
FromToVia
overgeven ge upp; ge med sig give in — to relent or yield
overgeven överlämna hand over — to relinquish control or possession
overgeven kräkas; spy; kasta upp vomit — to regurgitate the contents of a stomach
overgeven kräkas brechenumgangssprachlich: sich übergeben; sich erbrechen
overgeven kräkas; spy; neka; vägra; tacka nej till rejeter — Traductions à trier suivant le sens
overgeven kräkas; spy rendreremettre une chose entre les mains de celui à qui elle appartenir, de quelque manière qu’on l’avoir.
overgeven kräkas; spy vomirrejeter convulsivement par la bouche des matières contenir dans l’estomac.

Related Translations for overgeven