Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. stoot:
  2. stoten:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for stoot from Dutch to Swedish

stoot:

stoot [de ~ (m)] noun

  1. de stoot (duwtje; zet; por; duw; stootje)
    slag; stöt; dunk; bump; lätt knuff
  2. de stoot (opstopper; peut; klap)
    stöt; knuff; puff
  3. de stoot (oplawaai; opdonder; muilpeer; )
    stöt; duns; slag; knuff; örfil
  4. de stoot (schokkende beweging; schok; hort)
    skakning

Translation Matrix for stoot:

NounRelated TranslationsOther Translations
bump duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet
dunk duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet bons; pof
duns hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot bons; pof
knuff hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; opstopper; peut; stoot buzzer; stuwdruk
lätt knuff duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet
puff klap; opstopper; peut; stoot buzzer; haal; haaltje; trekje; trekje aan een sigaret; vleug
skakning hort; schok; schokkende beweging; stoot convulsie; geschok; geschud; huivering; kramp; rilling; samentrekking; schouderophalen; siddering; stuip; stuiptrekking; tremor; trilling
slag duw; duwtje; hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; por; stoot; stootje; zet aard; dreun; drevels; geklots; jens; klap; klop; knal; lel; mep; opdoffers; opdonder; opdonders; opduvels; oplawaaien; pets; pol; revers; shocks; slag; soort; stempels; tik; toegebrachte klap; uithaal; vuistslag
stöt duw; duwtje; hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; opstopper; peut; por; stoot; stootje; zet bons; geschok; geschud; hobbeling; pof; stuwdruk
örfil hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot dreun; jens; kaakslag; klap; knal; lel; mep; muilpeer; oorveeg; oorvijg; tik; toegebrachte klap; veeg
- boel; hoop; massa; veel
OtherRelated TranslationsOther Translations
stöt botsing
ModifierRelated TranslationsOther Translations
skakning stuiptrekkend

Related Words for "stoot":


Synonyms for "stoot":


Antonyms for "stoot":


Related Definitions for "stoot":

  1. grote hoeveelheid, groot aantal1
    • ik heb een stoot boeken gekocht1
  2. harde duw1
    • ik kreeg een stoot in mijn gezicht1
  3. mooie aantrekkelijke vrouw1
    • kijk eens, wat een stoot daar loopt!1

Wiktionary Translations for stoot:


Cross Translation:
FromToVia
stoot tjej chick — young woman
stoot slag hit — blow, punch
stoot hugg coupimpression que fait un corps sur un autre en le frappant.
stoot tjej nana — Femme

stoot form of stoten:

stoten verb (stoot, stootte, stootten, gestoten)

  1. stoten (een por geven; porren)
    jabba; sticka; stöta; smocka till
    • jabba verb (jabbar, jabbade, jabbat)
    • sticka verb (sticker, stack, stuckit)
    • stöta verb (stöter, stötte, stött)
    • smocka till verb (smockar till, smockade till, smockat till)
  2. stoten (schuddend op en neer gaan; hobbelen)
    vackla
    • vackla verb (vacklar, vacklade, vacklat)

Conjugations for stoten:

o.t.t.
  1. stoot
  2. stoot
  3. stoot
  4. stoten
  5. stoten
  6. stoten
o.v.t.
  1. stootte
  2. stootte
  3. stootte
  4. stootten
  5. stootten
  6. stootten
v.t.t.
  1. heb gestoten
  2. hebt gestoten
  3. heeft gestoten
  4. hebben gestoten
  5. hebben gestoten
  6. hebben gestoten
v.v.t.
  1. had gestoten
  2. had gestoten
  3. had gestoten
  4. hadden gestoten
  5. hadden gestoten
  6. hadden gestoten
o.t.t.t.
  1. zal stoten
  2. zult stoten
  3. zal stoten
  4. zullen stoten
  5. zullen stoten
  6. zullen stoten
o.v.t.t.
  1. zou stoten
  2. zou stoten
  3. zou stoten
  4. zouden stoten
  5. zouden stoten
  6. zouden stoten
en verder
  1. ben gestoten
  2. bent gestoten
  3. is gestoten
  4. zijn gestoten
  5. zijn gestoten
  6. zijn gestoten
diversen
  1. stoot!
  2. stoott!
  3. gestoten
  4. stotend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stoten [het ~] noun

  1. het stoten (stompen; duwen)

Translation Matrix for stoten:

NounRelated TranslationsOther Translations
bankande duwen; stompen; stoten bonzen; dreunen
bultande duwen; stompen; stoten
stötande duwen; stompen; stoten gestommel; gestoot
VerbRelated TranslationsOther Translations
jabba een por geven; porren; stoten
smocka till een por geven; porren; stoten
sticka een por geven; porren; stoten aftroeven; breien; doorprikken; klitten; openprikken; opkrassen; overtroeven; prikken; prikken in; samenplakken; steken; steken geven; voorsnijden
stöta een por geven; porren; stoten dringen; duwen; grijpen; kneuzen; toeslaan
vackla hobbelen; schuddend op en neer gaan; stoten wankelen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
stötande aanstootgevend; aanstotelijk
vackla haperend

Related Words for "stoten":


Related Definitions for "stoten":

  1. er hard tegenaan komen1
    • ik heb me gestoten aan die stoel1
  2. het eraf duwen1
    • hij stootte de vaas van het tafeltje1

Wiktionary Translations for stoten:


Cross Translation:
FromToVia
stoten puffa till stupsen — (umgangssprachlich) (transitiv) jemanden leicht anstoßen; mit dem Ellenbogen schubsen, um etwas zu signalisieren
stoten puffa; stöta; driva; fösa pousser — Faire pression contre quelqu’un ou contre quelque chose, pour le déplacer ou l’ôter de sa place.

Related Translations for stoot