Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. beleefd:
  2. beleven:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for beleefd from Dutch to Swedish

beleefd:


Translation Matrix for beleefd:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
- behoorlijk; fatsoenlijk; keurig
AdverbRelated TranslationsOther Translations
- netjes
ModifierRelated TranslationsOther Translations
artig beleefd; beschaafd; gemanierd; voorkomend; wellevend; welopgevoed fatsoenlijk; netjes; ordentelijk
artigt beleefd; beschaafd; gemanierd; voorkomend; wellevend; welopgevoed attent; deugdzaam; eerzaam; fatsoenlijk; galant; hoffelijk; hoofs; netjes; ordentelijk; ridderlijk; voorkomend; zedig
väluppfostrat beleefd; beschaafd; gemanierd; voorkomend; wellevend; welopgevoed goed opgevoed; hoofs

Related Words for "beleefd":

  • beleefdheid, beleefder, beleefdere, beleefdst, beleefdste

Synonyms for "beleefd":


Related Definitions for "beleefd":

  1. met goede manieren, zoals het hoort1
    • de kinderen zijn altijd heel beleefd tegen hun ouders1

Wiktionary Translations for beleefd:


Cross Translation:
FromToVia
beleefd hövlig; artig höflich — formell respektvoll
beleefd hövlig; artig polite — well-mannered
beleefd artig courtois — qui fait preuve de distinction, de politesse
beleefd artig; hövlig policourtois, civil, honnête, complaisant, convenable, qui utilise les règles de la politesse, qui observe les convenances de la société.

beleefd form of beleven:

beleven verb (beleef, beleeft, beleefde, beleefden, beleefd)

  1. beleven (ondervinden; ervaren; gewaarworden; voelen)
    uppleva; känna; erfara
    • uppleva verb (upplever, upplevde, upplevt)
    • känna verb (känner, kännde, kännt)
    • erfara verb (erfar, erfor, erfarit)

Conjugations for beleven:

o.t.t.
  1. beleef
  2. beleeft
  3. beleeft
  4. beleven
  5. beleven
  6. beleven
o.v.t.
  1. beleefde
  2. beleefde
  3. beleefde
  4. beleefden
  5. beleefden
  6. beleefden
v.t.t.
  1. heb beleefd
  2. hebt beleefd
  3. heeft beleefd
  4. hebben beleefd
  5. hebben beleefd
  6. hebben beleefd
v.v.t.
  1. had beleefd
  2. had beleefd
  3. had beleefd
  4. hadden beleefd
  5. hadden beleefd
  6. hadden beleefd
o.t.t.t.
  1. zal beleven
  2. zult beleven
  3. zal beleven
  4. zullen beleven
  5. zullen beleven
  6. zullen beleven
o.v.t.t.
  1. zou beleven
  2. zou beleven
  3. zou beleven
  4. zouden beleven
  5. zouden beleven
  6. zouden beleven
diversen
  1. beleef!
  2. beleeft!
  3. beleefd
  4. belevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for beleven:

VerbRelated TranslationsOther Translations
erfara beleven; ervaren; gewaarworden; ondervinden; voelen achterhalen; ervaren als; te weten komen
känna beleven; ervaren; gewaarworden; ondervinden; voelen aangrijpen; bemerken; bespeuren; betasten; bevoelen; gewaarworden; iets voelen; kennen; merken; ontroeren; ontwaren; op de hoogte zijn; voelen; waarnemen; weten; zien
uppleva beleven; ervaren; gewaarworden; ondervinden; voelen ervaren als; meemaken
- ervaren; meemaken

Synonyms for "beleven":


Related Definitions for "beleven":

  1. het op een bepaalde manier voelen1
    • ik beleefde de oorlog als een spannende tijd1
  2. het ervaren van iets1
    • ik hoop dat ik dit nog mag beleven!1

Wiktionary Translations for beleven:


Cross Translation:
FromToVia
beleven uppleva experience — to observe or undergo
beleven uppleva erleben — eine Erfahrung machen, bei etwas dabei sein