Dutch

Detailed Translations for bijspringen from Dutch to Swedish

bijspringen:

bijspringen verb (spring bij, springt bij, sprong bij, sprongen bij, bijgesprongen)

  1. bijspringen (helpen; assisteren; ondersteunen; )
    hjälpa; stödja; ge bistånd; assistera
    • hjälpa verb (hjälpar, hjälpade, hjälpat)
    • stödja verb (stöder, stödde, stött)
    • ge bistånd verb (ger bistånd, gav bistånd, givit bistånd)
    • assistera verb (assisterar, assisterade, assisterat)
  2. bijspringen (meehelpen)
    hjälpa; bistå
    • hjälpa verb (hjälpar, hjälpade, hjälpat)
    • bistå verb (bistår, bistod, bistått)
  3. bijspringen (iemand vervangen)
    träda i stället för någon

Conjugations for bijspringen:

o.t.t.
  1. spring bij
  2. springt bij
  3. springt bij
  4. springen bij
  5. springen bij
  6. springen bij
o.v.t.
  1. sprong bij
  2. sprong bij
  3. sprong bij
  4. sprongen bij
  5. sprongen bij
  6. sprongen bij
v.t.t.
  1. heb bijgesprongen
  2. hebt bijgesprongen
  3. heeft bijgesprongen
  4. hebben bijgesprongen
  5. hebben bijgesprongen
  6. hebben bijgesprongen
v.v.t.
  1. had bijgesprongen
  2. had bijgesprongen
  3. had bijgesprongen
  4. hadden bijgesprongen
  5. hadden bijgesprongen
  6. hadden bijgesprongen
o.t.t.t.
  1. zal bijspringen
  2. zult bijspringen
  3. zal bijspringen
  4. zullen bijspringen
  5. zullen bijspringen
  6. zullen bijspringen
o.v.t.t.
  1. zou bijspringen
  2. zou bijspringen
  3. zou bijspringen
  4. zouden bijspringen
  5. zouden bijspringen
  6. zouden bijspringen
diversen
  1. spring bij!
  2. springt bij!
  3. bijgesprongen
  4. bijspringend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bijspringen:

NounRelated TranslationsOther Translations
hjälpa hulpverlenen
VerbRelated TranslationsOther Translations
assistera assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen assisteren; bijdragen; handreiken; meehelpen
bistå bijspringen; meehelpen assisteren; handreiken
ge bistånd assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen
hjälpa assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; meehelpen; ondersteunen; seconderen; weldoen assisteren; avanceren; behulpzaam zijn; bijdragen; gedienstig zijn; handreiken; helpen; meedenken; meehelpen; promoten
stödja assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen ondersteunen; rugsteunen; steunen; subsidiëren
träda i stället för någon bijspringen; iemand vervangen