Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. dichtbijlokken:


Dutch

Detailed Translations for dichtbijlokken from Dutch to Swedish

dichtbijlokken:

dichtbijlokken verb (lok dichtbij, lokt dichtbij, lokte dichtbij, lokten dichtbij, dichtbijgelokt)

  1. dichtbijlokken (tevoorschijn lokken; lokken)
    lura; locka; förleda
    • lura verb (lurar, lurade, lurat)
    • locka verb (lockar, lockade, lockat)
    • förleda verb (förleder, förledde, förlett)

Conjugations for dichtbijlokken:

o.t.t.
  1. lok dichtbij
  2. lokt dichtbij
  3. lokt dichtbij
  4. lokken dichtbij
  5. lokken dichtbij
  6. lokken dichtbij
o.v.t.
  1. lokte dichtbij
  2. lokte dichtbij
  3. lokte dichtbij
  4. lokten dichtbij
  5. lokten dichtbij
  6. lokten dichtbij
v.t.t.
  1. heb dichtbijgelokt
  2. hebt dichtbijgelokt
  3. heeft dichtbijgelokt
  4. hebben dichtbijgelokt
  5. hebben dichtbijgelokt
  6. hebben dichtbijgelokt
v.v.t.
  1. had dichtbijgelokt
  2. had dichtbijgelokt
  3. had dichtbijgelokt
  4. hadden dichtbijgelokt
  5. hadden dichtbijgelokt
  6. hadden dichtbijgelokt
o.t.t.t.
  1. zal dichtbijlokken
  2. zult dichtbijlokken
  3. zal dichtbijlokken
  4. zullen dichtbijlokken
  5. zullen dichtbijlokken
  6. zullen dichtbijlokken
o.v.t.t.
  1. zou dichtbijlokken
  2. zou dichtbijlokken
  3. zou dichtbijlokken
  4. zouden dichtbijlokken
  5. zouden dichtbijlokken
  6. zouden dichtbijlokken
en verder
  1. ben dichtbijgelokt
  2. bent dichtbijgelokt
  3. is dichtbijgelokt
  4. zijn dichtbijgelokt
  5. zijn dichtbijgelokt
  6. zijn dichtbijgelokt
diversen
  1. lok dichtbij!
  2. lokt dichtbij!
  3. dichtbijgelokt
  4. dichtbij lokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for dichtbijlokken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
förleda dichtbijlokken; lokken; tevoorschijn lokken aanlokken; begoochelen; lokken; meelokken; misleiden; om de tuin leiden; op een dwaalspoor zetten; verleiden; verlokken; voorspiegelen; voortlokken; weglokken
locka dichtbijlokken; lokken; tevoorschijn lokken aanlokken; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; gunst winnen; in de krul zetten; induceren; kietelen; kittelen; krullen; lokken; meelokken; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken
lura dichtbijlokken; lokken; tevoorschijn lokken aanlokken; afzetten; bedonderen; bedotten; bedriegen; beduvelen; beetnemen; belazeren; besodemieteren; bezwendelen; foppen; frauderen; lokken; meelokken; misleiden; neppen; om de tuin leiden; op een dwaalspoor zetten; oplichten; tillen; verleiden; verlokken; verneuken; voorspiegelen; voortlokken; weglokken; zwendelen