Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. inspreken:


Dutch

Detailed Translations for inspreken from Dutch to Swedish

inspreken:

inspreken verb (spreek in, spreekt in, sprak in, spraken in, ingesproken)

  1. inspreken (opnemen)
    uppteckna; införa; uppta
    • uppteckna verb (upptecknar, upptecknade, upptecknat)
    • införa verb (inför, införde, infört)
    • uppta verb (upptar, upptog, upptagit)

Conjugations for inspreken:

o.t.t.
  1. spreek in
  2. spreekt in
  3. spreekt in
  4. spreken in
  5. spreken in
  6. spreken in
o.v.t.
  1. sprak in
  2. sprak in
  3. sprak in
  4. spraken in
  5. spraken in
  6. spraken in
v.t.t.
  1. heb ingesproken
  2. hebt ingesproken
  3. heeft ingesproken
  4. hebben ingesproken
  5. hebben ingesproken
  6. hebben ingesproken
v.v.t.
  1. had ingesproken
  2. had ingesproken
  3. had ingesproken
  4. hadden ingesproken
  5. hadden ingesproken
  6. hadden ingesproken
o.t.t.t.
  1. zal inspreken
  2. zult inspreken
  3. zal inspreken
  4. zullen inspreken
  5. zullen inspreken
  6. zullen inspreken
o.v.t.t.
  1. zou inspreken
  2. zou inspreken
  3. zou inspreken
  4. zouden inspreken
  5. zouden inspreken
  6. zouden inspreken
en verder
  1. is ingesproken
diversen
  1. spreek in!
  2. spreekt in!
  3. ingesproken
  4. insprekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inspreken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
införa inspreken; opnemen binnen brengen; binnenleiden; importeren; inbrengen; invoegen; invoeren
uppta inspreken; opnemen aannemen; adopteren
uppteckna inspreken; opnemen

Related Translations for inspreken