Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. kleed:
  2. kleden:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for kleed from Dutch to Swedish

kleed:

kleed [de ~ (m)] noun

  1. de kleed

Translation Matrix for kleed:

NounRelated TranslationsOther Translations
matta kleed karpet; kelkenbakje; mat; matje; onderlegger; onderzetter; placemat; tafelmatje; tapijt; tapijten; tapijtje; vloerbedekking; vloerkleed; zinkstuk
störe mjuk matta kleed

Related Words for "kleed":


Wiktionary Translations for kleed:


Cross Translation:
FromToVia
kleed tyg cloth — woven fabric
kleed klänning dress — garment
kleed talar; rock; dräkt robe — long, loose outer garment

kleed form of kleden:

kleden verb (kleed, kleedt, kleedde, kleedden, gekleed)

  1. kleden (zich tooien; uitmonsteren; zich kleden)
    klä sig; smycka
    • klä sig verb (klär sig, klädde sig, klätt sig)
    • smycka verb (smyckar, smyckade, smyckat)

Conjugations for kleden:

o.t.t.
  1. kleed
  2. kleedt
  3. kleedt
  4. kleden
  5. kleden
  6. kleden
o.v.t.
  1. kleedde
  2. kleedde
  3. kleedde
  4. kleedden
  5. kleedden
  6. kleedden
v.t.t.
  1. heb gekleed
  2. hebt gekleed
  3. heeft gekleed
  4. hebben gekleed
  5. hebben gekleed
  6. hebben gekleed
v.v.t.
  1. had gekleed
  2. had gekleed
  3. had gekleed
  4. hadden gekleed
  5. hadden gekleed
  6. hadden gekleed
o.t.t.t.
  1. zal kleden
  2. zult kleden
  3. zal kleden
  4. zullen kleden
  5. zullen kleden
  6. zullen kleden
o.v.t.t.
  1. zou kleden
  2. zou kleden
  3. zou kleden
  4. zouden kleden
  5. zouden kleden
  6. zouden kleden
en verder
  1. ben gekleed
  2. bent gekleed
  3. is gekleed
  4. zijn gekleed
  5. zijn gekleed
  6. zijn gekleed
diversen
  1. kleed!
  2. kleedt!
  3. gekleed
  4. kledend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

kleden [het ~] noun

  1. het kleden (aankleden; aandoen; aantrekken)
    klädsel

Translation Matrix for kleden:

NounRelated TranslationsOther Translations
klädsel aandoen; aankleden; aantrekken; kleden bekleding; gewaad; jurk; robe; stoffeerderij; stoffering
VerbRelated TranslationsOther Translations
klä sig kleden; uitmonsteren; zich kleden; zich tooien aandoen; aankleden; aantrekken
smycka kleden; uitmonsteren; zich kleden; zich tooien aankleden; decoreren; opluisteren; versieren; versieringen aanbrengen
- aankleden

Related Words for "kleden":


Synonyms for "kleden":


Related Definitions for "kleden":

  1. kleren aan het lijf doen1
    • kleed je maar netjes aan voor het concert!1

Wiktionary Translations for kleden:


Cross Translation:
FromToVia
kleden klä clothe — adorn with clothing
kleden kläda; klä dress — to clothe (something or somebody)
kleden kläda habiller — Mettre des habits à quelqu’un…
kleden tacka ja till revêtirpourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.