Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. omlijnen:


Dutch

Detailed Translations for omlijnen from Dutch to Swedish

omlijnen:

omlijnen verb (omlijn, omlijnt, omlijnde, omlijnden, omlijnd)

  1. omlijnen (afpalen; begrenzen; afbakenen; afzetten)
    bestämma; begränsa; utstaka; markera; definiera; avgränsa
    • bestämma verb (bestämmer, bestämde, bestämt)
    • begränsa verb (begränsar, begränsade, begränsat)
    • utstaka verb (utstakar, utstakade, utstakat)
    • markera verb (markerar, markerade, markerat)
    • definiera verb (definierar, definierade, definierat)
    • avgränsa verb (avgränsar, avgränsade, avgränsat)

Conjugations for omlijnen:

o.t.t.
  1. omlijn
  2. omlijnt
  3. omlijnt
  4. omlijnen
  5. omlijnen
  6. onlijnen
o.v.t.
  1. omlijnde
  2. omlijnde
  3. omlijnde
  4. omlijnden
  5. omlijnden
  6. omlijnden
v.t.t.
  1. heb omlijnd
  2. hebt omlijnd
  3. heeft omlijnd
  4. hebben omlijnd
  5. hebben omlijnd
  6. hebben omlijnd
v.v.t.
  1. had omlijnd
  2. had omlijnd
  3. had omlijnd
  4. hadden omlijnd
  5. hadden omlijnd
  6. hadden omlijnd
o.t.t.t.
  1. zal omlijnen
  2. zult omlijnen
  3. zal omlijnen
  4. zullen omlijnen
  5. zullen omlijnen
  6. zullen omlijnen
o.v.t.t.
  1. zou omlijnen
  2. zou omlijnen
  3. zou omlijnen
  4. zouden omlijnen
  5. zouden omlijnen
  6. zouden omlijnen
diversen
  1. omlijn!
  2. omlijnt!
  3. omlijnd
  4. omlijnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for omlijnen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
avgränsa afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen omheinen
begränsa afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afgrenzen; begrenzen; beknotten; beperken; dempen; indammen; inkapselen; inperken; limiteren; matigen; temperen; van grenzen voorzien; zich matigen
bestämma afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afkondigen; bepalen; beslissen; besluiten; bestemmen; decreteren; definiëren; determineren; omschrijven; plaats toekennen; plaatsen; uitstippelen; uitvaardigen; uitzetten; vaststellen
definiera afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen bepalen; definiëren; karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; nader omschrijven; omschrijven; preciseren; typeren
markera afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen aankruisen; aanstrepen; afvinken; keurmerken; markeren; merken; selecteren; vinken
utstaka afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen