Dutch

Detailed Translations for verzorgd from Dutch to Swedish

verzorgd:


Translation Matrix for verzorgd:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
omhändertagen onderhouden; verzorgd
omhändertaget onderhouden; verzorgd
sörjt för onderhouden; verzorgd

Related Words for "verzorgd":

  • verzorgdheid

Wiktionary Translations for verzorgd:


Cross Translation:
FromToVia
verzorgd proper; prydlig adrettordentlich
verzorgd ordentlig; rejäl ordentlich — (umgangssprachlich) anständig; löblich
verzorgd varsam pfleglichfür jemandes Auftreten oder die Behandlung die jemandem/etwas widerfährt: sorgfältig, ordentlich, den Erfordernissen reichlich entsprechend

verzorgd form of verzorgen:

verzorgen verb (verzorg, verzorgt, verzorgde, verzorgden, verzorgd)

  1. verzorgen (zorgen voor iets; zorgen voor)
    sköta; ta hand om; sörja för; bry sig om
    • sköta verb (sköter, skötte, skött)
    • ta hand om verb (tar hand om, tog hand om, tagit hand om)
    • sörja för verb (sörjar för, sörjade för, sörjat för)
    • bry sig om verb (bryr sig om, brydde sig om, brytt sig om)
  2. verzorgen (behandelen)
    behandla
    • behandla verb (behandlar, behandlade, behandlat)
  3. verzorgen (verplegen)
    ta hand om; vårda; sköta om
    • ta hand om verb (tar hand om, tog hand om, tagit hand om)
    • vårda verb (vårdar, vårdade, vårdat)
    • sköta om verb (sköter om, skötte om, skött om)
  4. verzorgen (zorgen voor iemand)
    sköta om någon; ta hand om någon
    • sköta om någon verb (sköter om någon, skötte om någonn, skött om någon)
    • ta hand om någon verb (tar hand om någon, tog hand om någon, tagit hand om någon)

Conjugations for verzorgen:

o.t.t.
  1. verzorg
  2. verzorgt
  3. verzorgt
  4. verzorgen
  5. verzorgen
  6. verzorgen
o.v.t.
  1. verzorgde
  2. verzorgde
  3. verzorgde
  4. verzorgden
  5. verzorgden
  6. verzorgden
v.t.t.
  1. heb verzorgd
  2. hebt verzorgd
  3. heeft verzorgd
  4. hebben verzorgd
  5. hebben verzorgd
  6. hebben verzorgd
v.v.t.
  1. had verzorgd
  2. had verzorgd
  3. had verzorgd
  4. hadden verzorgd
  5. hadden verzorgd
  6. hadden verzorgd
o.t.t.t.
  1. zal verzorgen
  2. zult verzorgen
  3. zal verzorgen
  4. zullen verzorgen
  5. zullen verzorgen
  6. zullen verzorgen
o.v.t.t.
  1. zou verzorgen
  2. zou verzorgen
  3. zou verzorgen
  4. zouden verzorgen
  5. zouden verzorgen
  6. zouden verzorgen
diversen
  1. verzorg!
  2. verzorgt!
  3. verzorgd
  4. verzorgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verzorgen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
behandla behandelen; verzorgen behandelen; bejegenen; onder behandeling nemen; trakteren; uitdelen; vergasten op
bry sig om verzorgen; zorgen voor; zorgen voor iets bekommeren; zich zorgen maken
sköta verzorgen; zorgen voor; zorgen voor iets administreren; beheren; besturen; geneesmiddel toedienen; geven; iets aankunnen; ingeven; managen; toedienen; verstrekken
sköta om verplegen; verzorgen
sköta om någon verzorgen; zorgen voor iemand
sörja för verzorgen; zorgen voor; zorgen voor iets
ta hand om verplegen; verzorgen; zorgen voor; zorgen voor iets iets aankunnen; managen
ta hand om någon verzorgen; zorgen voor iemand zorgdragen voor iemand
vårda verplegen; verzorgen koesteren

Antonyms for "verzorgen":


Related Definitions for "verzorgen":

  1. ervoor zorgen dat het in orde komt1
    • wie verzorgt de muziek op dat feest?1
  2. ervoor zorgen dat hij krijgt wat nodig is1
    • de zieke wordt goed verzorgd1

Wiktionary Translations for verzorgen:


Cross Translation:
FromToVia
verzorgen passa look after — to watch, to protect
verzorgen bibehålla; bevara erhalten — (transitiv) etwas bewahren
verzorgen underhålla; försörja erhalten — (transitiv) jemanden ernähren, unterhalten
verzorgen hålla i stånd instand halten — etwas so behandeln, dass es in einem Zustand bleibt, der als gut oder in Ordnung bezeichnet werden kann
verzorgen sköta pflegen — zum Zweck der Erhaltung bzw. Verbesserung eines Zustandes behandeln
verzorgen underhålla; upprätthålla pflegen — über etwas verfügen
verzorgen ansa; sköta; vårda soigneravoir soin de quelqu’un ou de quelque chose.