Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. overreden:
  2. overrijden:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for overreden from Dutch to German

overreden:

overreden verb (overreed, overreedt, overreedde, overreedden, overreed)

  1. overreden (overtuigen; overhalen; ompraten)
    überzeugen; überreden; herumkriegen; umstimmen; bereden; einwickeln
    • überzeugen verb (überzeuge, überzeugst, überzeugt, überzeugte, überzeugtet, überzeugt)
    • überreden verb (überrede, überredest, überredet, überredete, überredetet, überredet)
    • herumkriegen verb (kriege herum, kriegst herum, kriegt herum, kriegte herum, kriegtet herum, herumgekriegt)
    • umstimmen verb (stimme um, stimmst um, stimmt um, stimmte um, stimmtet um, umgestimmt)
    • bereden verb (berede, beredest, beredet, beredete, beredetet, beredet)
    • einwickeln verb (wickele ein, wickelst ein, wickelt ein, wickelte ein, wickeltet ein, eingewickelt)

Conjugations for overreden:

o.t.t.
  1. overreed
  2. overreedt
  3. overreedt
  4. overreden
  5. overreden
  6. overreden
o.v.t.
  1. overreedde
  2. overreedde
  3. overreedde
  4. overreedden
  5. overreedden
  6. overreedden
v.t.t.
  1. heb overreed
  2. hebt overreed
  3. heeft overreed
  4. hebben overreed
  5. hebben overreed
  6. hebben overreed
v.v.t.
  1. had overreed
  2. had overreed
  3. had overreed
  4. hadden overreed
  5. hadden overreed
  6. hadden overreed
o.t.t.t.
  1. zal overreden
  2. zult overreden
  3. zal overreden
  4. zullen overreden
  5. zullen overreden
  6. zullen overreden
o.v.t.t.
  1. zou overreden
  2. zou overreden
  3. zou overreden
  4. zouden overreden
  5. zouden overreden
  6. zouden overreden
en verder
  1. ben overreed
  2. bent overreed
  3. is overreed
  4. zijn overreed
  5. zijn overreed
  6. zijn overreed
diversen
  1. overreed!
  2. overreedt!
  3. overreden
  4. overredend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for overreden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bereden ompraten; overhalen; overreden; overtuigen argumenteren; bediscussiëren; bepraten; beredeneren; bespreken; doorpraten; doorspreken; onderwerp behandelen; overleg voeren; praten over; redeneren; spreken over
einwickeln ompraten; overhalen; overreden; overtuigen emballeren; inpakken; inpalmen; inwikkelen; verpakken; wikkelen
herumkriegen ompraten; overhalen; overreden; overtuigen omverpraten
umstimmen ompraten; overhalen; overreden; overtuigen omverpraten
überreden ompraten; overhalen; overreden; overtuigen
überzeugen ompraten; overhalen; overreden; overtuigen

Wiktionary Translations for overreden:


Cross Translation:
FromToVia
overreden überreden; gewinnen persuade — convince
overreden begeistern; einflößen; eingeben; inspirieren; hineinblasen inspirerfaire pénétrer artificiellement de l’air dans les poumons.

overrijden:

overrijden verb (overrijd, overrijdt, overreed, overreden, overreden)

  1. overrijden (omverrijden; overheen rijden)
    überfahren; hinüberfahren; umfahren
    • überfahren verb (überfahre, überfährst, überfährt, überfuhr, überfahren)
    • hinüberfahren verb (fahre hinüber, fährst hinüber, fährt hinüber, fuhr hinüber, fuhrt hinüber, hinübergefahren)
    • umfahren verb (fahre um, fährst um, fährt um, fuhr um, fuhrt um, umgefahren)

Conjugations for overrijden:

o.t.t.
  1. overrijd
  2. overrijdt
  3. overrijdt
  4. overrijden
  5. overrijden
  6. overrijden
o.v.t.
  1. overreed
  2. overreed
  3. overreed
  4. overreden
  5. overreden
  6. overreden
v.t.t.
  1. ben overreden
  2. bent overreden
  3. is overreden
  4. zijn overreden
  5. zijn overreden
  6. zijn overreden
v.v.t.
  1. was overreden
  2. was overreden
  3. was overreden
  4. waren overreden
  5. waren overreden
  6. waren overreden
o.t.t.t.
  1. zal overrijden
  2. zult overrijden
  3. zal overrijden
  4. zullen overrijden
  5. zullen overrijden
  6. zullen overrijden
o.v.t.t.
  1. zou overrijden
  2. zou overrijden
  3. zou overrijden
  4. zouden overrijden
  5. zouden overrijden
  6. zouden overrijden
en verder
  1. heb overreden
  2. hebt overreden
  3. heeft overreden
  4. hebben overreden
  5. hebben overreden
  6. hebben overreden
diversen
  1. overrijd!
  2. overrijdt!
  3. overreden
  4. overrijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for overrijden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
hinüberfahren omverrijden; overheen rijden; overrijden iets transporteren; met een vaartuig overzetten; oversteken; overvaren; vervoeren
umfahren omverrijden; overheen rijden; overrijden een omweg maken; omrijden
überfahren omverrijden; overheen rijden; overrijden

Wiktionary Translations for overrijden:

overrijden
verb
  1. met de wielen van een voertuig over iets of iemand heen rijden

Cross Translation:
FromToVia
overrijden überfahren run over — to drive over, causing injury or death