German

Detailed Translations for beanstanden from German to Dutch

beanstanden:

beanstanden verb (beanstande, beanstandest, beanstandet, beanstandete, beanstandetet, beangestandet)

  1. beanstanden (für unzweckmäßig erklären; aburteilen; ablehnen)
    afkeuren; ongeschikt verklaren
  2. beanstanden (klagen; sich beschweren; reklamieren)
    een klacht indienen; klagen; zijn beklag indienen
  3. beanstanden (klagen; sich beschweren; reklamieren)
    zeuren; klagen
    • zeuren verb (zeur, zeurt, zeurde, zeurden, gezeurd)
    • klagen verb (klaag, klaagt, klaagde, klaagden, geklaagd)
  4. beanstanden (sichbeschweren; reklamieren; klagen)
    reclameren; eisen
    • reclameren verb (reclameer, reclameert, reclameerde, reclameerden, gereclameerd)
    • eisen verb (eis, eist, eiste, eisten, geëist)
  5. beanstanden (besprechen; durchsprechen; diskutieren; )
    bespreken; bediscussiëren; doorspreken; praten over; bepraten; doorpraten
    • bespreken verb (bespreek, bespreekt, besprak, bespraken, besproken)
    • doorspreken verb (spreek door, spreekt door, sprak door, spraken door, doorgesproken)
    • bepraten verb (bepraat, bepraatte, bepraatten, bepraat)
    • doorpraten verb (praat door, praatte door, praatten door, doorgepraat)
  6. beanstanden (kritisieren; heruntermachen; anprangern; bemängeln; bemäkeln)
    kritiseren; afkraken; katten; kraken
    • kritiseren verb (kritiseer, kritiseert, kritiseerde, kritiseerden, gekritiseerd)
    • afkraken verb (kraak af, kraakt af, kraakte af, kraakten af, afgekraakt)
    • katten verb (kat, katte, katten, gekat)
    • kraken verb (kraak, kraakt, kraakte, kraakten, gekraakt)
  7. beanstanden
    aanmerking maken
    • aanmerking maken verb (maak aanmerking, maakt aanmerking, maakte aanmerking, maakten aanmerking, aanmerking gemaakt)
  8. beanstanden (beschweren; sich beschweren; reklamieren; beauftragen; klagen)
    bezwaren; bezwaar maken; bezwaar aantekenen
    • bezwaren verb (bezwaar, bezwaart, bezwaarde, bezwaarden, bezwaard)
    • bezwaar maken verb (maak bezwaar, maakt bezwaar, maakte bezwaar, maakten bezwaar, bezwaar gemaakt)
    • bezwaar aantekenen verb (teken bezwaar aan, tekent bezwaar aan, tekende bezwaar aan, tekenden bezwaar aan, bezwaar aangetekend)
  9. beanstanden (kritisieren; anprangern; verteufeln; )
    hekelen
    • hekelen verb (hekel, hekelt, hekelde, hekelden, gehekeld)
  10. beanstanden (kritisieren; bemängeln)
    vitten
    • vitten verb (vit, vitte, vitten, gevit)
  11. beanstanden (sich beschweren; klagen)

Conjugations for beanstanden:

Präsens
  1. beanstande
  2. beanstandest
  3. beanstandet
  4. beanstanden
  5. beanstandet
  6. beanstanden
Imperfekt
  1. beanstandete
  2. beanstandetest
  3. beanstandete
  4. beanstandeten
  5. beanstandetet
  6. beanstandeten
Perfekt
  1. habe beangestandet
  2. hast beangestandet
  3. hat beangestandet
  4. haben beangestandet
  5. habt beangestandet
  6. haben beangestandet
1. Konjunktiv [1]
  1. beanstande
  2. beanstandest
  3. beanstande
  4. beanstanden
  5. beanstandet
  6. beanstanden
2. Konjunktiv
  1. beanstandete
  2. beanstandetest
  3. beanstandete
  4. beanstandeten
  5. beanstandetet
  6. beanstandeten
Futur 1
  1. werde beanstanden
  2. wirst beanstanden
  3. wird beanstanden
  4. werden beanstanden
  5. werdet beanstanden
  6. werden beanstanden
1. Konjunktiv [2]
  1. würde beanstanden
  2. würdest beanstanden
  3. würde beanstanden
  4. würden beanstanden
  5. würdet beanstanden
  6. würden beanstanden
Diverses
  1. beanstand!
  2. beanstandet!
  3. beanstanden Sie!
  4. beangestandet
  5. beanstandend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for beanstanden:

NounRelated TranslationsOther Translations
afkeuren Ablehnen
bespreken Besprechen; Sprechen über
kraken Knarren; Krachen
VerbRelated TranslationsOther Translations
aanmerking maken beanstanden
afkeuren ablehnen; aburteilen; beanstanden; für unzweckmäßig erklären ablehnen; abschlagen; abweisen; ausschlagen; mißbilligen; rügen; tadeln; verurteilen; verwerfen; zurückweisen
afkraken anprangern; beanstanden; bemäkeln; bemängeln; heruntermachen; kritisieren
bediscussiëren ansprechen; beanstanden; beraten; bereden; besprechen; beurteilen; debattieren; diskutieren; durchdiskutieren; durchnehmen; durchsprechen; erörtern
bepraten ansprechen; beanstanden; beraten; bereden; besprechen; beurteilen; debattieren; diskutieren; durchdiskutieren; durchnehmen; durchsprechen; erörtern
bespreken ansprechen; beanstanden; beraten; bereden; besprechen; beurteilen; debattieren; diskutieren; durchdiskutieren; durchnehmen; durchsprechen; erörtern ein Reis buchen; ein Reis reservieren
bezwaar aantekenen beanstanden; beauftragen; beschweren; klagen; reklamieren; sich beschweren
bezwaar maken beanstanden; beauftragen; beschweren; klagen; reklamieren; sich beschweren
bezwaren beanstanden; beauftragen; beschweren; klagen; reklamieren; sich beschweren Schwerer machen; beladen; belasten; beschweren; erschweren; schwerer machen; verstärken
doorpraten ansprechen; beanstanden; beraten; bereden; besprechen; beurteilen; debattieren; diskutieren; durchdiskutieren; durchnehmen; durchsprechen; erörtern weiterreden; weitersprechen
doorspreken ansprechen; beanstanden; beraten; bereden; besprechen; beurteilen; debattieren; diskutieren; durchdiskutieren; durchnehmen; durchsprechen; erörtern beraten; bereden; durchdiskutieren; durchsprechen; konsultieren
een klacht indienen beanstanden; klagen; reklamieren; sich beschweren
eisen beanstanden; klagen; reklamieren; sichbeschweren Anspruch machen auf; anfordern; einfordern; einziehen; erfordern; erheben; fordern; kommandieren; verlangen
hekelen anprangern; beanstanden; bemäkeln; bemängeln; kritisieren; verketzern; verteufeln
katten anprangern; beanstanden; bemäkeln; bemängeln; heruntermachen; kritisieren
klagen beanstanden; klagen; reklamieren; sich beschweren brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; klagen; knurren; meckern; murren; nörgeln; schimpfen; sich beschweren; über etwas meckern
kraken anprangern; beanstanden; bemäkeln; bemängeln; heruntermachen; kritisieren Häuser aufbrechen; abbrechen; aufbrechen; aufbringen; auflösen; aufreißen; aufsperren; aufstoßen; aufteilen; auseinandernehmen; dekodieren; ein krackendes Gelaut machen; entehen; entfesseln; entschlüsseln; entziffern
kritiseren anprangern; beanstanden; bemäkeln; bemängeln; heruntermachen; kritisieren
ongeschikt verklaren ablehnen; aburteilen; beanstanden; für unzweckmäßig erklären
praten over ansprechen; beanstanden; beraten; bereden; besprechen; beurteilen; debattieren; diskutieren; durchdiskutieren; durchnehmen; durchsprechen; erörtern
reclameren beanstanden; klagen; reklamieren; sichbeschweren
vitten beanstanden; bemängeln; kritisieren
zeuren beanstanden; klagen; reklamieren; sich beschweren drängen; durchstoßen; einhämmern; einrammen; nerven; schimpfen; zaudern; zweifeln; zügern
zich beklagen beanstanden; klagen; sich beschweren
zijn beklag indienen beanstanden; klagen; reklamieren; sich beschweren

Synonyms for "beanstanden":


Wiktionary Translations for beanstanden:

beanstanden
noun
  1. aanmerking maken op

Cross Translation:
FromToVia
beanstanden bestrijden; betwisten; protest aantekenen; protesteren protesterpromettre formellement, assurer positivement, solennellement.