German

Detailed Translations for festkleben from German to Dutch

festkleben:

festkleben verb (klebe fest, klebst fest, klebt fest, klebte fest, klebtet fest, festgeklebt)

  1. festkleben (aufkleben; ankleben; heften; festheften; anheften)
    vasthechten; hechten; lijmen; vastplakken; vastlijmen; opplakken
    • vasthechten verb (hecht vast, hechtte vast, hechtten vast, vastgehecht)
    • hechten verb (hecht, hechtte, hechtten, gehecht)
    • lijmen verb (lijm, lijmt, lijmde, lijmden, gelijmd)
    • vastplakken verb (plak vast, plakt vast, plakte vast, plakten vast, vastgeplakt)
    • vastlijmen verb (lijm vast, lijmt vast, lijmde vast, lijmden vast, vastgelijmd)
    • opplakken verb (plak op, plakt op, plakte op, plakten op, opgeplakt)
  2. festkleben (zusammenkleben; ankleben; anleimen; leimen; kleben)
    lijmen; vastplakken; vastlijmen; vastkleven
    • lijmen verb (lijm, lijmt, lijmde, lijmden, gelijmd)
    • vastplakken verb (plak vast, plakt vast, plakte vast, plakten vast, vastgeplakt)
    • vastlijmen verb (lijm vast, lijmt vast, lijmde vast, lijmden vast, vastgelijmd)
    • vastkleven verb (kleef vast, kleeft vast, kleefde vast, kleefden vast, vastgekleefd)
  3. festkleben (kleben; ankleben; leimen; anleimen)
    plakken; kleven; iets vastkleven; vastlijmen
    • plakken verb (plak, plakt, plakte, plakten, geplakt)
    • kleven verb (kleef, kleeft, kleefde, kleefden, gekleefd)
    • vastlijmen verb (lijm vast, lijmt vast, lijmde vast, lijmden vast, vastgelijmd)
  4. festkleben (ankleben; haften; kleben; anleimen; leimen)
    plakken; vastplakken; aan elkaar hangen; klitten; aaneenplakken; aan elkaar kleven; kleven
    • plakken verb (plak, plakt, plakte, plakten, geplakt)
    • vastplakken verb (plak vast, plakt vast, plakte vast, plakten vast, vastgeplakt)
    • klitten verb (klit, klitte, klitten, geklit)
    • aaneenplakken verb (plak aaneen, plakt aaneen, plakte aaneen, plakten aaneen, aaneengeplakt)
    • aan elkaar kleven verb (kleef aan elkaar, kleeft aan elkaar, kleefde aan elkaar, kleefden aan elkaar, aan elkaar gekleefd)
    • kleven verb (kleef, kleeft, kleefde, kleefden, gekleefd)
  5. festkleben (zusammenkleben)
    samenplakken; klitten
  6. festkleben (zusammenkleben; ankleben)
  7. festkleben (ankleben; kleben; leimen; anleimen)
    aankleven
    • aankleven verb (kleef aan, kleeft aan, kleefde aan, kleefden aan, aangekleefd)
  8. festkleben (zusammenkleben; kleben; ankleben; )
    vastplakken; aan elkaar kleven; plakken; klitten; aaneenplakken
    • vastplakken verb (plak vast, plakt vast, plakte vast, plakten vast, vastgeplakt)
    • aan elkaar kleven verb (kleef aan elkaar, kleeft aan elkaar, kleefde aan elkaar, kleefden aan elkaar, aan elkaar gekleefd)
    • plakken verb (plak, plakt, plakte, plakten, geplakt)
    • klitten verb (klit, klitte, klitten, geklit)
    • aaneenplakken verb (plak aaneen, plakt aaneen, plakte aaneen, plakten aaneen, aaneengeplakt)
  9. festkleben (anleimen; leimen; kleben; ankleben)
    vastlijmen; aanlijmen; lijmen
    • vastlijmen verb (lijm vast, lijmt vast, lijmde vast, lijmden vast, vastgelijmd)
    • aanlijmen verb (lijm aan, lijmt aan, lijmde aan, lijmden aan, aangelijmd)
    • lijmen verb (lijm, lijmt, lijmde, lijmden, gelijmd)
  10. festkleben (kleben; heften; ankleben; )
    plakken; aaneenplakken; klitten; vastlijmen
    • plakken verb (plak, plakt, plakte, plakten, geplakt)
    • aaneenplakken verb (plak aaneen, plakt aaneen, plakte aaneen, plakten aaneen, aaneengeplakt)
    • klitten verb (klit, klitte, klitten, geklit)
    • vastlijmen verb (lijm vast, lijmt vast, lijmde vast, lijmden vast, vastgelijmd)

Conjugations for festkleben:

Präsens
  1. klebe fest
  2. klebst fest
  3. klebt fest
  4. kleben fest
  5. klebt fest
  6. kleben fest
Imperfekt
  1. klebte fest
  2. klebtest fest
  3. klebte fest
  4. klebten fest
  5. klebtet fest
  6. klebten fest
Perfekt
  1. habe festgeklebt
  2. hast festgeklebt
  3. hat festgeklebt
  4. haben festgeklebt
  5. habt festgeklebt
  6. haben festgeklebt
1. Konjunktiv [1]
  1. festklebe
  2. festklebest
  3. festklebe
  4. festkleben
  5. festklebet
  6. festkleben
2. Konjunktiv
  1. festklebte
  2. festklebtest
  3. festklebte
  4. festklebten
  5. festklebtet
  6. festklebten
Futur 1
  1. werde festkleben
  2. wirst festkleben
  3. wird festkleben
  4. werden festkleben
  5. werdet festkleben
  6. werden festkleben
1. Konjunktiv [2]
  1. würde festkleben
  2. würdest festkleben
  3. würde festkleben
  4. würden festkleben
  5. würdet festkleben
  6. würden festkleben
Diverses
  1. klebe fest!
  2. klebet fest!
  3. kleben Sie fest!
  4. festgeklebt
  5. festklebend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for festkleben:

NounRelated TranslationsOther Translations
aanlijmen Ankleben
kleven Ankleben; Kleben; Plakken
lijmen Ankleben; Kleben; Plakken
plakken Ankleben; Kleben; Plakken
vasthechten Anfügen; Anheften
vastkleven Ankleben; Kleben; Plakken
vastlijmen Ankleben; Kleben; Plakken
vastplakken Anheften; Ankleben
VerbRelated TranslationsOther Translations
aan elkaar hangen ankleben; anleimen; festkleben; haften; kleben; leimen
aan elkaar kleven ankleben; anleimen; festkleben; haften; heften; kleben; leimen; zusammenkleben
aan elkaar plakken ankleben; festkleben; zusammenkleben
aaneen plakken ankleben; festkleben; zusammenkleben
aaneenplakken ankleben; anleimen; festkleben; haften; heften; kleben; leimen; zusammenkleben
aankleven ankleben; anleimen; festkleben; kleben; leimen
aanlijmen ankleben; anleimen; festkleben; kleben; leimen
hechten anheften; ankleben; aufkleben; festheften; festkleben; heften anheften; festheften; heften; klammern
iets vastkleven ankleben; anleimen; festkleben; kleben; leimen
kleven ankleben; anleimen; festkleben; haften; kleben; leimen
klitten ankleben; anleimen; festkleben; haften; heften; kleben; leimen; zusammenkleben
lijmen anheften; ankleben; anleimen; aufkleben; festheften; festkleben; heften; kleben; leimen; zusammenkleben kleben
opplakken anheften; ankleben; aufkleben; festheften; festkleben; heften
plakken ankleben; anleimen; festkleben; haften; heften; kleben; leimen; zusammenkleben einfügen
samenplakken festkleben; zusammenkleben
vasthechten anheften; ankleben; aufkleben; festheften; festkleben; heften
vastkleven ankleben; anleimen; festkleben; kleben; leimen; zusammenkleben
vastlijmen anheften; ankleben; anleimen; aufkleben; festheften; festkleben; heften; kleben; leimen; zusammenkleben
vastplakken anheften; ankleben; anleimen; aufkleben; festheften; festkleben; haften; heften; kleben; leimen; zusammenkleben