German

Detailed Translations for stolpern from German to Dutch

stolpern:

stolpern verb (stolpere, stolperst, stolpert, stolperte, stolpertet, gestolpert)

  1. stolpern (straucheln; einen Fehltritt begehen)
    struikelen
    • struikelen verb (struikel, struikelt, struikelde, struikelden, gestruikeld)
  2. stolpern (straucheln; humpeln; holpern; einen Fehltritt begehen)
    strompelen
    • strompelen verb (strompel, strompelt, strompelde, strompelden, gestrompeld)
  3. stolpern (ausrutschen; fallen; stürzen; )
    vallen; op zijn bek gaan; ten val komen; onderuitgaan
    • vallen verb (val, valt, viel, vielen, gevallen)
    • ten val komen verb (kom ten val, komt ten val, kwam ten val, kwamen ten val, ten val gekomen)
    • onderuitgaan verb (ga onderuit, gaat onderuit, ging onderuit, gingen onderuit, onderuit gegaan)
  4. stolpern (taumeln; umfallen; umkippen; kippen; purzeln)
    vallen; flikkeren; tuimelen; kiepen; kieperen; kelderen
    • vallen verb (val, valt, viel, vielen, gevallen)
    • flikkeren verb (flikker, flikkert, flikkerde, flikkerden, geflikkerd)
    • tuimelen verb (tuimel, tuimelt, tuimelde, tuimelden, getuimeld)
    • kiepen verb (kiep, kiept, kiepte, kiepten, gekiept)
    • kieperen verb (kieper, kiepert, kieperde, kieperden, gekieperd)
    • kelderen verb (kelder, keldert, kelderde, kelderden, gekelderd)

Conjugations for stolpern:

Präsens
  1. stolpere
  2. stolperst
  3. stolpert
  4. stolperen
  5. stolpert
  6. stolperen
Imperfekt
  1. stolperte
  2. stolpertest
  3. stolperte
  4. stolperten
  5. stolpertet
  6. stolperten
Perfekt
  1. habe gestolpert
  2. hast gestolpert
  3. hat gestolpert
  4. haben gestolpert
  5. habt gestolpert
  6. haben gestolpert
1. Konjunktiv [1]
  1. stolpere
  2. stolperest
  3. stolpere
  4. stolperen
  5. stolperet
  6. stolperen
2. Konjunktiv
  1. stolperte
  2. stolpertest
  3. stolperte
  4. stolperten
  5. stolpertet
  6. stolperten
Futur 1
  1. werde stolpern
  2. wirst stolpern
  3. wird stolpern
  4. werden stolpern
  5. werdet stolpern
  6. werden stolpern
1. Konjunktiv [2]
  1. würde stolpern
  2. würdest stolpern
  3. würde stolpern
  4. würden stolpern
  5. würdet stolpern
  6. würden stolpern
Diverses
  1. stolper!
  2. stolpert!
  3. stolperen Sie!
  4. gestolpert
  5. stolpernd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for stolpern:

NounRelated TranslationsOther Translations
flikkeren Flackern; Flimmern; Funkeln
kelderen Abrutschen; Einsinken; Sinken; Zurückfallen; stark im Wert fallen
onderuitgaan Ausrutschen
tuimelen Fallen; Stürzen
vallen Fallen; Stürzen
VerbRelated TranslationsOther Translations
flikkeren kippen; purzeln; stolpern; taumeln; umfallen; umkippen flackern; flammen; flimmern; funkeln; glitzern; glänzen; leuchten; scheinen; schimmern
kelderen kippen; purzeln; stolpern; taumeln; umfallen; umkippen abrutschen; aus Zink; durchfallen; durchrasseln; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; fallen; galvanisieren; herabsacken; herunterrutschen; sausen; segeln; senken; setzen; sickern; sinken; stark im Wert fallen; stürzen; versenken; versinken; verzinken; zinken
kiepen kippen; purzeln; stolpern; taumeln; umfallen; umkippen kentern; kippen; umfallen
kieperen kippen; purzeln; stolpern; taumeln; umfallen; umkippen
onderuitgaan ausrutschen; fallen; fliegen; hinfallen; purzeln; stolpern; straucheln; stürzen ausrutschen; fallen; glitschen; rutschen
op zijn bek gaan ausrutschen; fallen; fliegen; hinfallen; purzeln; stolpern; straucheln; stürzen
strompelen einen Fehltritt begehen; holpern; humpeln; stolpern; straucheln
struikelen einen Fehltritt begehen; stolpern; straucheln
ten val komen ausrutschen; fallen; fliegen; hinfallen; purzeln; stolpern; straucheln; stürzen
tuimelen kippen; purzeln; stolpern; taumeln; umfallen; umkippen
vallen ausrutschen; fallen; fliegen; hinfallen; kippen; purzeln; stolpern; straucheln; stürzen; taumeln; umfallen; umkippen abnehmen; einsacken; einsinken; einstürzen; entschlafen; herabfallen; herunterstürzen; hinunterfallen; hinunterstürzen; im Sterben liegen; rücklaufen; sterben; umkommen; zugrunde gehen

Synonyms for "stolpern":


Wiktionary Translations for stolpern:

stolpern
verb
  1. het evenwicht verliezen doordat men met de voet verstrikt raakt

Cross Translation:
FromToVia
stolpern struikelen; strompelen stumble — to trip or fall
stolpern struikelen trip — fall over or stumble over an object
stolpern tuimelen tumble — to fall end over end
stolpern struikelen trébucher — Faire un faux pas.

Related Translations for stolpern