German

Detailed Translations for wiesen from German to Dutch

wiesen form of weisen:

weisen verb (weise, weist, wiest, gewiesen)

  1. weisen (verweisen; hinweisen; überweisen; )
    verwijzen
    • verwijzen verb (verwijs, verwijst, verwees, verwezen, verwezen)

Conjugations for weisen:

Präsens
  1. weise
  2. weist
  3. weist
  4. weisen
  5. weist
  6. weisen
Imperfekt
  1. wies
  2. wiest
  3. wiest
  4. wiesen
  5. wiest
  6. wiesen
Perfekt
  1. habe gewiesen
  2. hast gewiesen
  3. hat gewiesen
  4. haben gewiesen
  5. habt gewiesen
  6. haben gewiesen
1. Konjunktiv [1]
  1. weise
  2. weisest
  3. weise
  4. weisen
  5. weiset
  6. weisen
2. Konjunktiv
  1. wiese
  2. wiesest
  3. wiese
  4. wiesen
  5. wieset
  6. wiesen
Futur 1
  1. werde weisen
  2. wirst weisen
  3. wird weisen
  4. werden weisen
  5. werdet weisen
  6. werden weisen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde weisen
  2. würdest weisen
  3. würde weisen
  4. würden weisen
  5. würdet weisen
  6. würden weisen
Diverses
  1. weis!
  2. weist!
  3. weisen Sie!
  4. gewiesen
  5. weisend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for weisen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
verwijzen ausschicken; einweisen; führen; geleiten; herüberschicken; hinweisen; hinüberschicken; leiten; lenken; schicken; senden; verweisen; weisen; überweisen

Wiktionary Translations for weisen:

weisen
verb
  1. auf etwas zeigen
  2. jemandem etwas zeigen
  3. jemandem die Richtung vorgeben
weisen
verb
  1. (inergatief) met de (wijs)vinger, hand of arm in een richting duiden

Cross Translation:
FromToVia
weisen aanduiden; aangeven; een teken geven; merken; kenmerken; tekenen; laten zien; tentoonspreiden; tonen; vertonen; wijzen; uitwijzen; aanwijzen; uitduiden; kiezen; uitkiezen; uitlezen; uitpikken; verkiezen; uitzoeken désigner — Traduction à trier
weisen laten zien; tentoonspreiden; tonen; vertonen; wijzen; uitwijzen; aanduiden; aangeven; aanwijzen; uitduiden indiquermontrer, désigner une personne ou une chose.
weisen laten zien; tentoonspreiden; tonen; vertonen; wijzen; uitwijzen montrerfaire voir ; exposer aux regards.