English

Detailed Translations for observer from English to Dutch

observer:

observer [the ~] noun

  1. the observer (onlooker)
    de observator; de waarnemer
  2. the observer (looker-on; onlooker; watcher; spectator; viewer)
    de toeschouwer; de toekijker
  3. the observer (listener; auditor)
    de toehoorder
  4. the observer
    de waarnemer

Translation Matrix for observer:

NounRelated TranslationsOther Translations
observator observer; onlooker
toehoorder auditor; listener; observer
toekijker looker-on; observer; onlooker; spectator; viewer; watcher
toeschouwer looker-on; observer; onlooker; spectator; viewer; watcher bystander; onlooker; spectator; witness
waarnemer observer; onlooker
- beholder; commentator; perceiver; percipient

Related Words for "observer":


Synonyms for "observer":


Related Definitions for "observer":

  1. a person who becomes aware (of things or events) through the senses1
  2. an expert who observes and comments on something1

Wiktionary Translations for observer:

observer
noun
  1. sentry etc manning an observation post
  2. crew member on an aircraft who makes observations of enemy positions or aircraft
  3. person sent, as a representative, to a meeting or other function to monitor but not to participate
  4. person who adheres or follows laws, guidelines, etc.
  5. he who makes observations, monitors or takes notice
observer
noun
  1. iemand die iets waarneemt
  2. een persoon die aanwezig is bij een gebeurtenis om de gang van zake in de gaten te houden

observer form of observe:

to observe verb (observes, observed, observing)

  1. to observe (notice; signal)
    – observe with care or pay close attention to 1
    opmerken; waarnemen; bemerken; signaleren; gewaarworden; merken
    • opmerken verb (merk op, merkt op, merkte op, merkten op, opgemerkt)
    • waarnemen verb (neem waar, neemt waar, nam waar, namen waar, waargenomen)
    • bemerken verb (bemerk, bemerkt, bemerkte, bemerkten, bemerkt)
    • signaleren verb (signaleer, signaleert, signaleerde, signaleerden, gesignaleerd)
    • gewaarworden verb (word gewaar, wordt gewaar, werd gewaar, werden gewaar, gewaargeworden)
    • merken verb (merk, merkt, merkte, merkten, gemerkt)
  2. to observe (look at; see; watch; view; spectate)
    – observe with care or pay close attention to 1
    zien; kijken; bekijken; gadeslaan; waarnemen; observeren
    • zien verb (zie, ziet, zag, zagen, gezien)
    • kijken verb (kijk, kijkt, keek, keken, gekeken)
    • bekijken verb (bekijk, bekijkt, bekeek, bekeken, bekeken)
    • gadeslaan verb (sla gade, slaat gade, sloeg gade, sloegen gade, gade geslagen)
    • waarnemen verb (neem waar, neemt waar, nam waar, namen waar, waargenomen)
    • observeren verb (observeer, observeert, observeerde, observeerden, geobserveerd)
  3. to observe (perceive; attend; witness)
    waarnemen; zien; observeren; bekijken; gewaarworden; gadeslaan; merken; horen; signaleren; voelen
    • waarnemen verb (neem waar, neemt waar, nam waar, namen waar, waargenomen)
    • zien verb (zie, ziet, zag, zagen, gezien)
    • observeren verb (observeer, observeert, observeerde, observeerden, geobserveerd)
    • bekijken verb (bekijk, bekijkt, bekeek, bekeken, bekeken)
    • gewaarworden verb (word gewaar, wordt gewaar, werd gewaar, werden gewaar, gewaargeworden)
    • gadeslaan verb (sla gade, slaat gade, sloeg gade, sloegen gade, gade geslagen)
    • merken verb (merk, merkt, merkte, merkten, gemerkt)
    • horen verb (hoor, hoort, hoorde, hoorden, gehoord)
    • signaleren verb (signaleer, signaleert, signaleerde, signaleerden, gesignaleerd)
    • voelen verb (voel, voelt, voelde, voelden, gevoeld)
  4. to observe (keep an eye on; spectate; watch)
    in het oog houden; in de gaten houden; toezien; opletten
    • in het oog houden verb (houd in het oog, houdt in het oog, hield in het oog, hielden in het oog, in het oog gehouden)
    • in de gaten houden verb (houd in de gaten, houdt in de gaten, hield in de gaten, hielden in de gaten, in de gaten gehouden)
    • toezien verb (zie toe, ziet toe, zag toe, zagen toe, toegezien)
    • opletten verb (let op, lette op, letten op, opgelet)
  5. to observe (sense; see; feel; perceive; notice)
    zien; voelen; waarnemen; gewaarworden; bemerken; ontwaren; merken; bespeuren
    • zien verb (zie, ziet, zag, zagen, gezien)
    • voelen verb (voel, voelt, voelde, voelden, gevoeld)
    • waarnemen verb (neem waar, neemt waar, nam waar, namen waar, waargenomen)
    • gewaarworden verb (word gewaar, wordt gewaar, werd gewaar, werden gewaar, gewaargeworden)
    • bemerken verb (bemerk, bemerkt, bemerkte, bemerkten, bemerkt)
    • ontwaren verb (ontwaar, ontwaart, ontwaarde, ontwaarden, ontwaard)
    • merken verb (merk, merkt, merkte, merkten, gemerkt)
    • bespeuren verb (bespeur, bespeurt, bespeurde, bespeurden, bespeurd)
  6. to observe (show up; arise; occur; )
    opkomen; verschijnen; opduiken; opdagen
    • opkomen verb (kom op, komt op, kwam op, kwamen op, opgekomen)
    • verschijnen verb (verschijn, verschijnt, verscheen, verschenen, verschenen)
    • opduiken verb (duik op, duikt op, dook op, doken op, opgedoken)
    • opdagen verb (daag op, daagt op, daagde op, daagden op, opgedaagd)
  7. to observe (watch)
    gadeslaan; bekijken; toeschouwen; aankijken
    • gadeslaan verb (sla gade, slaat gade, sloeg gade, sloegen gade, gade geslagen)
    • bekijken verb (bekijk, bekijkt, bekeek, bekeken, bekeken)
    • toeschouwen verb (schouw toe, schouwt toe, schouwde toe, schouwden toe, toegeschouwd)
    • aankijken verb (kijk aan, kijkt aan, keek aan, keken aan, aangekeken)
  8. to observe (monitor; watch; look on)
    toekijken
    • toekijken verb (kijk toe, kijkt toe, keek toe, keken toe, toegekeken)

Conjugations for observe:

present
  1. observe
  2. observe
  3. observes
  4. observe
  5. observe
  6. observe
simple past
  1. observed
  2. observed
  3. observed
  4. observed
  5. observed
  6. observed
present perfect
  1. have observed
  2. have observed
  3. has observed
  4. have observed
  5. have observed
  6. have observed
past continuous
  1. was observing
  2. were observing
  3. was observing
  4. were observing
  5. were observing
  6. were observing
future
  1. shall observe
  2. will observe
  3. will observe
  4. shall observe
  5. will observe
  6. will observe
continuous present
  1. am observing
  2. are observing
  3. is observing
  4. are observing
  5. are observing
  6. are observing
subjunctive
  1. be observed
  2. be observed
  3. be observed
  4. be observed
  5. be observed
  6. be observed
diverse
  1. observe!
  2. let's observe!
  3. observed
  4. observing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

observe [the ~] noun

  1. the observe (observation)
    aanschouwen; observeren; zien

Translation Matrix for observe:

NounRelated TranslationsOther Translations
aankijken looking in the eyes; viewing; watching
aanschouwen observation; observe looking in the eyes; viewing; watching
horen hearing; listening; listening to
kijken having a look
observeren observation; observe
verschijnen appearance
voelen feeling; scanning; sensing
waarnemen detecting; discerning; noticing
zien observation; observe
VerbRelated TranslationsOther Translations
aankijken observe; watch glance at; look at; view; watch
aanschouwen become aware of; behold; examine; inspect; look at; notice; perceive; see; see in; see over; see round; view; visit
bekijken attend; look at; observe; perceive; see; spectate; view; watch; witness become aware of; behold; can drop dead; check; consider; control; examine; get lost; inspect; look at; notice; perceive; scrutinise; scrutinize; see; see in; see over; see round; verify; view; visit; watch
bemerken feel; notice; observe; perceive; see; sense; signal notice
bespeuren feel; notice; observe; perceive; see; sense
gadeslaan attend; look at; observe; perceive; see; spectate; view; watch; witness eye
gewaarworden attend; feel; notice; observe; perceive; see; sense; signal; witness become aware of; encounter; experience; feel; find; notice; perceive; see; sense
horen attend; observe; perceive; witness be customary; be proper; hear; learn
in de gaten houden keep an eye on; observe; spectate; watch
in het oog houden keep an eye on; observe; spectate; watch
kijken look at; observe; see; spectate; view; watch become aware of; behold; inspect; look; look on; notice; perceive; see; see in; watch
merken attend; feel; notice; observe; perceive; see; sense; signal; witness assent; authenticate; brand; certify; check; confirm; mark; mark with a cross; notice; ratify; signal; tick; uphold
observeren attend; look at; observe; perceive; see; spectate; view; watch; witness
ontwaren feel; notice; observe; perceive; see; sense become aware of; behold; detect; discover; find; notice; perceive; reveal; see; see in; sense; spot
opdagen arise; attend; be present at; observe; occur; show up; witness
opduiken arise; attend; be present at; observe; occur; show up; witness appear again; bring to the surface; dive for; turn up
opkomen arise; attend; be present at; observe; occur; show up; witness
opletten keep an eye on; observe; spectate; watch attend; be alert; be careful of; guard; listen; listen carefully; look out; mind; pay attention; pay attention to; take care; watch; watch out
opmerken notice; observe; signal become aware of; behold; bring something up; notice; perceive; see; see in; ventilate
signaleren attend; notice; observe; perceive; signal; witness
toekijken look on; monitor; observe; watch
toeschouwen observe; watch inspect; look; look on; watch
toezien keep an eye on; observe; spectate; watch keep and eye on; monitor; patrol; supervise; watch
verschijnen arise; attend; be present at; observe; occur; show up; witness come to light
voelen attend; feel; notice; observe; perceive; see; sense; witness be in sympathy with; conceive; encounter; experience; feel; feel empathy for; grope; imagine; intend; sympathise; sympathize; think; touch
waarnemen attend; feel; look at; notice; observe; perceive; see; sense; signal; spectate; view; watch; witness
zien attend; feel; look at; notice; observe; perceive; see; sense; spectate; view; watch; witness become aware of; behold; notice; perceive; see; see in
- abide by; celebrate; detect; discover; find; follow; honor; honour; keep; keep an eye on; maintain; mention; note; notice; remark; respect; take note; watch; watch over
OtherRelated TranslationsOther Translations
- act up to; consider; discover; notice; obey; pay attention to; remark

Related Words for "observe":


Synonyms for "observe":


Antonyms for "observe":


Related Definitions for "observe":

  1. stick to correctly or closely1
  2. make mention of1
    • She observed that his presentation took up too much time1
  3. observe with care or pay close attention to1
  4. discover or determine the existence, presence, or fact of1
  5. watch attentively1
    • Please observe the reaction of these two chemicals1
  6. follow with the eyes or the mind1
  7. show respect towards1
  8. behave as expected during of holidays or rites1
  9. conform one's action or practice to1

Wiktionary Translations for observe:

observe
verb
  1. to follow
  2. to notice, to watch
observe
verb
  1. gericht via de zintuigen van iets kennis nemen
  2. bemerken, waarnemen
  3. iets via de zintuigen in zich opnemen.

Cross Translation:
FromToVia
observe nakomen; naleven; uitvoeren; verrichten; vervullen; voltrekken accomplirachever entièrement.
observe gadeslaan; observeren; toekijken; toezien; waarnemen observer — Traductions à trier suivant le sens
observe een sein geven; seinen; opmerken; opmerkzaam maken; signaleren; attenderen; attent maken; een wenk geven signalerappeler ou attirer l’attention de quelqu’un sur une personne ou sur une chose.
observe opmerken; opmerkzaam maken; signaleren; goed doen uitkomen; met nadruk zeggen; nadruk leggen op; accentueren; beklemtonen; de klemtoon leggen op soulignertirer une ligne sous un mot, ou sous plusieurs mots.