Spanish

Detailed Translations for prever from Spanish to Dutch

prever:

prever verb

  1. prever (anticipar)
    voorzien; tevoren zien
    • voorzien verb (voorzie, voorziet, voorzag, voorzagen, voorzien)
    • tevoren zien verb (zie tevoren, ziet tevoren, zag tevoren, zagen tevoren, tevoren gezien)
  2. prever (esperar; estar a la expectativa de; afrontar; adivinar; buscar)
    verwachten; uitkijken naar; tegemoetzien; vooruitzien
    • verwachten verb (verwacht, verwachtte, verwachtten, verwacht)
    • uitkijken naar verb (kijk uit naar, kijkt uit naar, keek uit naar, keken uit naar, uitgekeken naar)
    • tegemoetzien verb (zie tegemoet, ziet tegemoet, zag tegemoet, zagen tegemoet, tegemoet gezien)
    • vooruitzien verb (zie vooruit, ziet vooruit, zag vooruit, zagen vooruit, vooruitgezien)
  3. prever (anticiparse; anticiparse a)
    anticiperen; vooruitlopen op; vooruitkijken
    • anticiperen verb (anticipeer, anticipeert, anticipeerde, anticipeerden, geanticipeerd)
    • vooruitkijken verb (kijk vooruit, kijkt vooruit, keek vooruit, keken vooruit, vooruit gekeken)

Conjugations for prever:

presente
  1. preveo
  2. preves
  3. preve
  4. prevemos
  5. prevéis
  6. preven
imperfecto
  1. preveía
  2. preveías
  3. preveía
  4. preveíamos
  5. preveíais
  6. preveían
indefinido
  1. preví
  2. previste
  3. previó
  4. previmos
  5. previsteis
  6. previeron
fut. de ind.
  1. preveré
  2. preverás
  3. preverá
  4. preveremos
  5. preveréis
  6. preverán
condic.
  1. prevería
  2. preverías
  3. prevería
  4. preveríamos
  5. preveríais
  6. preverían
pres. de subj.
  1. que prevea
  2. que preveas
  3. que prevea
  4. que preveamos
  5. que preveáis
  6. que prevean
imp. de subj.
  1. que previera
  2. que previeras
  3. que previera
  4. que previéramos
  5. que previerais
  6. que previeran
miscelánea
  1. ¡preve!
  2. ¡preved!
  3. ¡no preveas!
  4. ¡no preveáis!
  5. previsto
  6. previendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Translation Matrix for prever:

NounRelated TranslationsOther Translations
anticiperen anticipación; previsión
vooruitlopen op anticipación; previsión
VerbRelated TranslationsOther Translations
anticiperen anticiparse; anticiparse a; prever
tegemoetzien adivinar; afrontar; buscar; esperar; estar a la expectativa de; prever
tevoren zien anticipar; prever
uitkijken naar adivinar; afrontar; buscar; esperar; estar a la expectativa de; prever alegrarse
verwachten adivinar; afrontar; buscar; esperar; estar a la expectativa de; prever
vooruitkijken anticiparse; anticiparse a; prever
vooruitlopen op anticiparse; anticiparse a; prever
vooruitzien adivinar; afrontar; buscar; esperar; estar a la expectativa de; prever
voorzien anticipar; prever

Synonyms for "prever":


Wiktionary Translations for prever:

prever
verb
  1. intr|nld naar het toekomstige kijken.

Cross Translation:
FromToVia
prever voorzien foresee — to anticipate