Summary
Spanish to Dutch:   more detail...
  1. complementar:
  2. Wiktionary:


Spanish

Detailed Translations for complementar from Spanish to Dutch

complementar:

complementar verb

  1. complementar (completar; perfeccionar; volver a llenar)
    completeren; vervolledigen; volledig maken; compleet maken
    • completeren verb (completeer, completeert, completeerde, completeerden, gecompleteerd)
    • vervolledigen verb (vervolledig, vervolledigt, vervolledigde, vervolledigden, vervolledigd)
    • volledig maken verb (maak volledig, maakt volledig, maakte volledig, maakten volledig, volledig gemaakt)
    • compleet maken verb (maak compleet, maakt compleet, maakte compleet, maakten compleet, compleet gemaakt)
  2. complementar (completar; terminar)
    completeren; voltooien; vervolledigen; afmaken; perfectioneren; volledig maken; vervolmaken
    • completeren verb (completeer, completeert, completeerde, completeerden, gecompleteerd)
    • voltooien verb (voltooi, voltooit, voltooide, voltooiden, voltooid)
    • vervolledigen verb (vervolledig, vervolledigt, vervolledigde, vervolledigden, vervolledigd)
    • afmaken verb (maak af, maakt af, maakte af, maakten af, afgemaakt)
    • perfectioneren verb (perfectioneer, perfectioneert, perfectioneerde, perfectioneerden, geperfectioneerd)
    • volledig maken verb (maak volledig, maakt volledig, maakte volledig, maakten volledig, volledig gemaakt)
    • vervolmaken verb (vervolmaak, vervolmaakt, vervolmaakte, vervolmaakten, vervolmaakt)

Conjugations for complementar:

presente
  1. complemento
  2. complementas
  3. complementa
  4. complementamos
  5. complementáis
  6. complementan
imperfecto
  1. complementaba
  2. complementabas
  3. complementaba
  4. complementábamos
  5. complementabais
  6. complementaban
indefinido
  1. complementé
  2. complementaste
  3. complementó
  4. complementamos
  5. complementasteis
  6. complementaron
fut. de ind.
  1. complementaré
  2. complementarás
  3. complementará
  4. complementaremos
  5. complementaréis
  6. complementarán
condic.
  1. complementaría
  2. complementarías
  3. complementaría
  4. complementaríamos
  5. complementaríais
  6. complementarían
pres. de subj.
  1. que complemente
  2. que complementes
  3. que complemente
  4. que complementemos
  5. que complementéis
  6. que complementen
imp. de subj.
  1. que complementara
  2. que complementaras
  3. que complementara
  4. que complementáramos
  5. que complementarais
  6. que complementaran
miscelánea
  1. ¡complementa!
  2. ¡complementad!
  3. ¡no complementes!
  4. ¡no complementéis!
  5. complementado
  6. complementando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Translation Matrix for complementar:

NounRelated TranslationsOther Translations
afmaken acabar; carnicería; degüello; matanza; terminar
VerbRelated TranslationsOther Translations
afmaken complementar; completar; terminar acabar; asesinar; completar; dar fin a; dar muerte a; efectuar; eliminar; finalizar; interrumpir; liquidar; liquidar a una persona; matar; poner fin a una; poner término a una; realizar; terminar
compleet maken complementar; completar; perfeccionar; volver a llenar
completeren complementar; completar; perfeccionar; terminar; volver a llenar acabar; agregar; añadir; completar; dar fin a; finalizar; sumar; suplir el déficit; terminar
perfectioneren complementar; completar; terminar abrillantar; igualar; perfeccionar; refinar
vervolledigen complementar; completar; perfeccionar; terminar; volver a llenar
vervolmaken complementar; completar; terminar
volledig maken complementar; completar; perfeccionar; terminar; volver a llenar
voltooien complementar; completar; terminar acabar; completar; dar fin a; finalizar; terminar

Wiktionary Translations for complementar:


Cross Translation:
FromToVia
complementar volmaken; aanvullen complement — to complete
complementar aanvullen complement — to provide what the partner lacks and lack what the partner provides
complementar aanvullen supplement — to provide or make a supplement to