French

Detailed Translations for être convenable from French to Dutch

être convenable:

être convenable verb

  1. être convenable (convenir; être apte à; être bon)
    conveniëren; geschikt zijn; uitkomen; passen; deugen; passend zijn
    • conveniëren verb (convenieer, convenieert, convenieerde, convenieerden, geconvenieerd)
    • geschikt zijn verb (ben geschikt, bent geschikt, is geschikt, was geschikt, waren geschikt, geschikt geweest)
    • uitkomen verb (kom uit, komt uit, kwam uit, kwamen uit, uitgekomen)
    • passen verb (pas, past, paste, pasten, gepast)
    • deugen verb (deug, deugt, deugde, deugden, gedeugd)
    • passend zijn verb (ben passend, bent passend, is passend, was passend, waren passend, passend geweest)
  2. être convenable (convenir)
    passen; betamen
    • passen verb (pas, past, paste, pasten, gepast)
    • betamen verb (betaam, betaamt, betaamde, betaamden, betaamd)
  3. être convenable (convenir)
    horen; gebruikelijk zijn
  4. être convenable (appartenir à; convenir; faire partie de; compter parmi)
    behoren; toebehoren
    • behoren verb (behoor, behoort, behoorde, behoorden, behoord)
    • toebehoren verb (behoor toe, behoort toe, behoorde toe, behoorden toe, toebehoord)
  5. être convenable (se plaire; convenir; bien aller; être apte à)
    bevallen; prettig vinden; conveniëren; aanstaan
    • bevallen verb (beval, bevalt, beviel, bevielen, bevallen)
    • conveniëren verb (convenieer, convenieert, convenieerde, convenieerden, geconvenieerd)
    • aanstaan verb (sta aan, staat aan, stond aan, stonden aan, aangestaan)

Translation Matrix for être convenable:

NounRelated TranslationsOther Translations
horen écoute
passen démarches; fait d'essayer; marches; pas
toebehoren accessoires
VerbRelated TranslationsOther Translations
aanstaan bien aller; convenir; se plaire; être apte à; être convenable amuser; coqueter; faire la coquette; faire plaisir à; flirter; jouir de; marcher; plaire; sembler bon; être allumé; être en service
behoren appartenir à; compter parmi; convenir; faire partie de; être convenable
betamen convenir; être convenable
bevallen bien aller; convenir; se plaire; être apte à; être convenable accoucher; attirer; charmer; coqueter; enchanter; enjôler; envoûter; faire la coquette; faire plaisir à; flirter; plaire; plaire à; produire; séduire
conveniëren bien aller; convenir; se plaire; être apte à; être bon; être convenable arriver à propos; convenir; convenir à; tomber à propos
deugen convenir; être apte à; être bon; être convenable
gebruikelijk zijn convenir; être convenable
geschikt zijn convenir; être apte à; être bon; être convenable
horen convenir; être convenable apercevoir; apprendre; distinguer; entendre; observer; octroyer; percevoir; permettre; prêter l'oreille; remarquer; satisfaire à; se rendre compte de; tolérer; voir; écouter; éprouver; être informé de; être à l'écoute
passen convenir; être apte à; être bon; être convenable aller ensemble; arriver à propos; bien aller; compter de l'argent; convenir; essayer; essayer la taille; tomber à propos
passend zijn convenir; être apte à; être bon; être convenable
prettig vinden bien aller; convenir; se plaire; être apte à; être convenable
toebehoren appartenir à; compter parmi; convenir; faire partie de; être convenable
uitkomen convenir; être apte à; être bon; être convenable apparaître; arriver à propos; boucler son budget; convenir; germer; naître de; paraître; pousser; prendre sa source; s'en sortir; s'en tirer; s'ébruiter; se confirmer; se montrer; se présenter; se réaliser; tomber à propos
OtherRelated TranslationsOther Translations
uitkomen s'écouler; sortir

Related Translations for être convenable